Lochem afkomstig en was, omdat zijn vrouw een Zeeuwse was, in Zierikzee terecht gekomen. Vroe ger had hij, net als mijn vader, bij meester Bakker op de Prins Hendrikschool gezeten, dus het waren meteen goede buren. Dat zij in het huis naast ons, een winkel pand nog wel, gehuisvest konden worden, kwam omdat de oor spronkelijke bewoner, de joodse slager Weil 'op transport' was ge gaan. Hij en zijn vrouw waren af scheid komen nemen met de be moedigende woorden: 'We zijn gauw weer terug, want Engeland heeft binnen drie maanden de oorlog gewonnen.' Na drie maanden waren zij omgebracht en duurde het nog zeker twee jaar voor de oorlog voorbij was. Ondertussen bewoonden N.S.B.-ers het huis naast ons, er wapperde een in mijn ogen buitensporig grote nazi-vlag aan de Jugendstilgevel en er stond een portret van Hitler in de etalage, verder niets. Maar op zekere dag waren ze vertrokken en zo kon het gezin Wilbrink er in. November 1944 En zo begon november 1944; het was een sombere tijd, in mijn herinnering mistig, regenachtig. Op een morgen werd er bij ons een briefje afgegeven, bestemd voor mijn moeder. Het bleek afkomstig van een neef, die in Rotterdam woonde en liet weten dat hij bij een razzia was opgepakt en nu in Lochem in de Prins Hendrikschool zat. Hij vroeg dringend om scheergerei en schone sokken. Hoe de gebeurtenissen zich verder ontwikkelden, weet ik niet precies meer. Wel dat we bij onze buren aan het brood smeren gezet werden voor de Rotterdammers. We hebben heel wat van die kleine, kleffe, grauwe sneetjes oorlogsbrood gesmeerd en later heb ik me vaak afgevraagd hoe ze zo gauw aan al dat brood, dat immers op de bon was, zijn gekomen. Het verhaal van meester Beeftink heeft dat voor mij opgehelderd: de bakkers in Lochem zorgden daarvoor. We waren inmiddels natuurlijk wel nieuwsgierig naar wat er allemaal bij onze school gebeurde en gingen 's middags kijken. Daar stonden de Rotterdammers in rijen opgesteld op het schoolplein, Duitse bewakers er om heen, om af te marcheren naar de gaarkeuken aan de Tramstraat. Er stonden hele rijen Lochemers te kijken rond het plein. Af en toe opende de rij zich even om een Rotterdammer door te laten die zich snel uit de voeten maakte en het publiek zorgde ervoor dat de rij zich weer onmiddellijk sloot, zodat de bewakers er niets van zouden merken. Dat bleek een misvatting te zijn; opeens hadden ze door wat er gebeurde en werd er in het wilde weg geschoten. De menigte stoof uiteen. Mijn vriendinnetje en ik zijn het portiek bij juffrouw Van Daalen, schuin tegenover de school ingevlucht en durfden pas veel later hard lopend naar huis. Naderhand hoorden we dat de ondergrondse deze ontsnappingspoging heeft bedacht, een bakker aan de Poorters Janlaan (zijn naam weet ik niet meer) speelde hierbij een rol. Gecombineerd met het verhaal over het beschikbaar stellen van brood, zou dat inderdaad wel het geval geweest kunnen zijn. Het dochtertje van de slager Een heel andere herinnering aan de oorlog is voor mij nauw verbonden met het dochtertje van slager Roos. Slager Roos had de slagerij, die er nu nog altijd is, aan de Markt naast het postkantoor. Wij woonden helemaal aan de andere kant van de Markt, op de hoek van de Molenstraat. Spelen deed je meestal met de kinderen in de buurt, dus Molenstraat, Bagijnestraat, dat was het zo ongeveer. Alleen wanneer de kermis kwam en de draaimolen, de zweefmolen, de golfbaan enzo opgebouwd werden kwam natuurlijk de hele jeugd die rond de Markt woonde daar op af. Daar zag ik het dochtertje van slager Roos en dat viel op om de een of andere reden. Het was een mager meisje, in een zwart jasje met een gele ster erop. Thuis had ik het er over en mijn moeder vertelde dat ze in de rouw was, omdat haar moeder was gestorven en zo'n gele ster hadden alle joodse mensen. Een tijdje later, hoeveel later weet ik niet, maar het was dus in de tijd dat de joden weggevoerd werden, vertelde mijn moeder dat het gezin Roos was vertrokken. Maar 'Saartje' (haar eigenlijke naam weet ik niet) wilde niet mee en had zich verzet. Ik kon me dat levendig voorstellen: waarom zou je uit Lochem weg willen gaan? Maar liever wel of niet was er voor de Lochemse joden niet bij en dus had vader Roos zijn toevlucht genomen tot een belofte, waarvan hij waarschijnlijk zelf ook vurig hoopte, dat hij die spoedig zou moeten inlossen: 'Als we terugkomen mag jij de mooiste pop uitzoeken die er in Lochem te koop is'. Ik hoef niet te vertellen hoe het afgelopen is, maar voor mij is het dochtertje van slager Roos aan de Markt het symbool van de jodenvervolging: de Anne Frank van Lochem. 26 Land van Lochem 2005 nr. 2

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Land van Lochem | 2005 | | pagina 26