ven omdat zij geen huis meer had
den.
De Canadezen hadden het kook
hok ingericht als commandopost.
Later hebben wij daar gewoond tot
we naar boerderij Plekkenpol zijn
gegaan.
Het is Zaterdag voor Pasen 1
April 1945. Ik ben bijna zes
en we wonen op K 33, ons laatste
onderkomen in Lochem gedurende
de oorlog. Het huis ligt aan de rand
van Lochem, links van de
Barchemseweg en kijkt uit op de
Enk. We wonen wegens omstan
digheden, alleen voor de duur van
de oorlog, in Lochem. Ik zit voor
het raam en bekijk een onalledaags
tafereel. Duitse soldaten zijn druk
in de weer, ze graven.
Zo klein als ik ben, hoor ik de
woorden bevrijding, geallieerden,
moffen steeds vaker. Er hangt
spanning, opwinding in de lucht,
geen angst.
Mijn ouders vragen zich af wat er
aan de hand is, waarop mijn moe
der polshoogte gaat nemen. Een
rare gewaarwording, in al die oor
logsjaren is ze nooit een gesprek
met Duitsers aangegaan. Het blijkt
dat de geallieerden in aantocht zijn
en dat er loopgraven gemaakt wor
den voor ons huis en langs de Enk.
Lochem moet tegen de invasie be
schermd worden. Wij krijgen het
advies het pand te verlaten. Het ligt
overduidelijk in de gevarenzone.
Mijn ouders besluiten naar het ho
ger gelegen, meer beschutte huize
'de Enk' te gaan, waar we aan het
eind van de middag arriveren. We
nemen mee wat we dragen kun
nen; het hoogst noodzakelijke. Ik
heb mijn pop Lotje onder de ene
arm geklemd, aan de andere draag
ik een koffertje.
Op huize de Enk aangekomen blij
ken meer families op dezelfde ge
dachte gekomen te zijn, onder an
dere de burgemeester van Laren.
We worden naar de kelder gediri
geerd waar matrassen zijn klaar
gelegd. In de kelder voel ik me
veilig, mijn familie om me heen,
mijn pop naast me en er zijn ge-
Nu wil ik dit verhaal beëindigen op
de avond van 5 April 1945.
's Nachts als een blok geslapen
met veel mensen er om heen die
veel verdriet hadden en ook nog
dagen niet uit de kleren waren ge
weest. Dat zal veel meer mensen
kleurde paaseieren, aan alles is
blijkbaar gedacht. Ieder gezin heeft
een eigen hoek. Ik herinner me een
baby'tje, of het die nacht geboren
is, weet ik niet meer.
Uit het bos ontrollen zich plotse
ling rechts en links van het huis
Engelse tanks, de strijd om Lo-
chem is los gebarsten. Bulderende
salvo's uit de kanonnen van de
tanks ondersteunen de artillerie. Ze
spetteren en ratelen over de Enk,
een Engelse tank wordt geraakt en
vliegt in brand, het is net een film.
Het verhaal gaat dat de burgemees
ter, onverschrokken in de deurope
ning, gefascineerd naar het vuur
gevecht staat te kijken en dat hij
met grote moeite en dwang van de
Engelse commandant, zich laat
overreden daar weg te gaan. De
commandant houdt, gedurende de
strijd, 'headquarters' in huize de
Enk.
Mijn moeders ongerustheid over
onze bezittingen en ons huis aan
de overkant wint het van de angst
voor het oorlogsgeweld. Ze glipt
naar boven en wijst de comman
dant ons huis aan, waar de Duit
sers na ons vertrek onmiddellijk in
getrokken zijn om zo de tegenstan
ders vanaf de bovenverdieping te
beschieten. Zij vraagt hem ons huis
te sparen. Dat blijkt onmogelijk
want hij heeft orders Lochem om
12 uur in handen te hebben..Dus
geeft hij tegen middernacht op
dracht aan de dichtstbijzijnde tank,
ons huis, de laatste barrière, onder
vuur te nemen. Een kwartier later
zijn we bevrijd. Een oorverdovende
stilte daalt neer over de Enk.
De volgende morgen hebben we
eieren bij het ontbijt, ik zie de ge
kleurde eierschalen nog voor me.
De zon schijnt en iedereen is blij
en opgelucht. Na het ontbijt staan
we op de trap van het huis en kij-
zo overkomen zijn. Nu is mijn ver
haal ten einde.
Opgeschreven, 12 december 2003,
te Laren,
Steven Jan Hijink
ken naar voorbijtrekkende Duitse
krijgsgevangenen. Ik zwaai met
een vlaggetje, rood, wit en blauw.
Hoe ik daar aan kom zal ik nooit
weten.
Benieuwd naar of er nog iets van
ons huis en onze bezittingen over
is, neemt mijn vader mijn broer en
mij mee naar de overkant. We lo
pen letterlijk over het slagveld en
stappen over de lijken heen! Ach
teraf onbegrijpelijk, mijn ouders
houden alle 'grote mensenzaken'
altijd bij ons weg, nu lopen we in
eens in de rauwe werkelijkheid!
Plotseling staan we oog in oog met
een Canadees die een rasechte in
diaan blijkt te zijn. Gevechtstenue
verhult zijn bruine huid, kromme
neus en tatoeages. Mijn broer, die
dan elf jaar is, is diep onder de in
druk.
Van ons huis is niets meer over, in
de zitkamer staat nog een gebla
kerde stoel, een stalen veer steekt
er uit.Naast het huis staat de
prunus in bloei
Omdat de geallieerden grote moeite
hebben de IJssel over te steken,
lijkt het er even op dat ze zich te
rugtrekken. De verwarring is
groot, maar een paar dagen later
weten we zeker dat we bevrijd zijn.
Ons gezin logeert een paar dagen
bij mevrouw Albarda, de vrouw van
minister Albarda die in Londen ver
blijft. Zij woont met freule Repelaer
van Driel aan de Schoneveldsdijk.
Daarna vinden we onderdak bij de
familie Draafsel in Barchem, tot
dat we half mei terug kunnen gaan
naar Aerdenhout.
Lochem, de familie Draafsel, de
familie van Lulofs Umbgrove (een
tijd lang onze buren) en het huis
Alpha, jarenlang hotel Alpha, waar
we onder andere ondergebracht
zijn geweest, blijven we ons leven
lang trouw. Gedurende de oorlog
Mijn bevrijding
21
Land van Lochem 2005 nr. 1