dan een meisje had gevonden dat hij naar huis mocht brengen, kocht hij eerst een grote koek voor haar, die dan in een speciale "kookenzak" mee naar huis ging. Als het getroffen was, mocht hij 's zondags op de koffie met koek komen. Die "kookenzakken" lagen bij mij thuis ook nog. Ze waren van tafellinnen en onge veer in de vorm van een koek wat lengte en breedte betreft. Ik gaf er nog eens een aan het museum "De Lebbenbrugge" in Borculo. Mijn moeder kwam als heel jonge vrouw in 1884 van de boerenstand aan de straat in Lo- chem te wonen, natuurlijk met de muts op, maar al gauw had ze bemerkt, dat ze niet welkom was bij de burgervrouwen. Dus, om te beginnen de muts af. Maar wat was de hoedenmode in die tijd? Kapothoeden! Dat waren heel kleine hoedjes, die alleen de kruin bedekten, twee zwartzijden linten aan weerszijden aan de achterkant gingen over de oren naar beneden, waar ze dan ge strikt werden. Stel je dat nu eens voor, goed voor een bal masqué. Koldemarkt De "Koldemarkt", die heden ten dage nog bestaat, was vroeger veel groter want de inwoners kochten kool, wortels, uien enz. in voor de inmaak voor de winter. Wie had gedacht dat je zuurkool in een winkel kon kopen? Zelfs niet in een groentewinkel, zo die er al geweest was, hetgeen ik betwijfel. Ik heb nog een burgervrouw gekend die met de kruiwagen naar de markt ging en daar de wintervoorraad oplaadde. Al die kool, uien enz.. werden hoofdzakelijk uit Zutphen aange voerd. Daar zijn achter de spoor brug nog grote stukken land waar dat allemaal verbouwd werd. De meeste kruideniers hadden ook een stal voor de boer die bij hen winkelde en dan verlegen was waar hij het paard kon stallen, want alles ging met paard en wagen. Ook de besteldiensten tussen Lochem. en Zutphen. Een paar keer per week kon je dan goederen mee laten komen. Het bestelhuis was heel gerief lijk. Een boerenbehuizing in de Walderstraat waar het zo vies en donker was, dat je er bijna niet in durfde. Eens had de voerman zijn broek op de hakselmachine gelegd, maar in de donkerte niets gezien en de machine, die met de hand bediend moest worden, aangezet en de broek er ook maar bij ingedraaid. Ongeveer 60 Jaar geleden opende een andere be steldienst op Zutphen, maar nu met een auto, of liever gezegd vrachtwagen, heel primitief, maar 't ging vlugger. Schoeisel, haardracht en kleding Wat is in alles toch verandering gekomen, ik denk aan schoeisel, haardracht en kleding. Het schoeisel voor mannen be stond uit laarzen, of zoals men hier zei: stevels. Later werden dat bottines, die met een veter dichtgeregen werden. Ook waren er bottines met elastiek aan de zij - kanten, dat vaak uitrekte en toch wel erg slordig stond. De schoen maker kon het wel vernieuwen als dat gewenst werd. Veel later kwamen de molières, die nu nog gedragen worden. Sandalen zag je niet, dat was schoeisel voor kloosterbroeders. Rubber onder schoenen bestond ook niet, het begin van deze verandering (le der-rubber) begon met een ronde gummi hak, die met een stift in 't midden vastgemaakt werd op de lederen hak. De dames droegen hoge knooplaarzen, natuurlijk zwart. Die gingen aan de buiten kant met stiftknoopjes dicht, wel 10 of 12 stuks. Later kon men ook half hoge laarzen krijgen, zoals ze nu nog zijn, maar geen gekleurde, zwart natuurlijk. En daarna sandalen voor dames en heren. Het bleef niet meer bij kloosterlingen. En dan de haar dracht. Welke vrouw of meisje zou omstreeks de eeuwwisseling gedacht hebben om het haar af te knippen voor permanent! Wij hadden allemaal lang opgestoken haar en keken de ogen uit toen er als eerste bij ons een mevrouw door de straat kwam die perma nent had. Wat heel gek vonden we dat. En nu, 80 jaar en ouder zitten we nog bij de kapper. Van kappers gesproken, die kapsalons zijn ook van de latere tijd. Voor de heren was er een scheerwin kel. Dat was een kamer in het woonhuis, met banken aan de kanten voor de bezoekers. Alleen enkele heren van standing lieten de barbier aan huis komen. De gewone man ging ongeveer drie keer in de week naar de barbier, werd daar door de baas of zijn bediende ingezeept met de hand, en met een vlijmscherp aangezet mes van de stoppels ontdaan. Sommigen kwamen er met de handen aan 't gezicht vandaan, iets verzachtends was er nog niet. Want al die nu aanbevolen lotions of iets dergelijks beston den nog niet. Dus in geen geval de schoonheidssalon van tegen woordig. De haardracht van de mannen was toen kort. Ze lieten zich ook knippen in die scheersa- lon. Daarvoor, nu omstreeks een eeuw geleden, had een enkele man een baard en bakkebaarden. En wat een kwelling waren die stijve boorden met front. Dat was tenminste bij ons iedere zondagmorgen een feest. Door de week droeg de doorsnee man geen boord. De vrouwen droegen rokken tot op de grond. Als ze de straat opgingen met regenachtig weer, dan moesten ze met de rechterhand de rok bij elkaar nemen en optillen. Wat een on doelmatige klederdracht was dat in die dagen. Voor 1900 hadden buitenmensen ook geen mantel. Als het vrieskoud werd deden ze een zogenaamde puntdoek om, een wollen vierkante doek die aan de tegenover elkaar gelegen punten gevouwen werd en om de schouders geslagen. Altijd in de zwarte kleur. De puntdoek werd hoofdzakelijk gedragen door vrouwen in de boerenstand. Ook de vrouw van de werknemer hier 19 Land van Lochem 2003 nr. 1

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Land van Lochem | 2003 | | pagina 19