op 2 november in een brief aan
de Raden van de Hertog van
Gelre. Zij verlenen burgers van
Zutphen vrijgeleide tot aan ko
mende Pasen om te komen on
derhandelen. Opnieuw is daar
een brief bij van Johann van der
Straissen met diens belofte het
bestand in acht te nemen.
Op 12 november 1500 deelt de
Hertog aan de Stad Zutphen
mede, dat op verzoek van de Stad
Keulen de kwestie op 1 decem
ber te Rijnberck (het huidige
Rheinberg bij Düsseldorf) be
sproken zal worden. Op 15 de
cember blijkt, dat de "dagvaart"
te Rijnberck niet doorgegaan is.
Hertog Karei schrijft vanuit Arn
hem of de steden Keulen en Zut
phen bezwaren hebben tegen een
dagvaart op Zondag Reminiscere
9 maart 1501). Op 23 decem
ber deelt de Stad Keulen aan de
Stad Zutphen mede in te stem
men met de dagvaart op 9 maart.
Hertog Karei wijzigt echter het
plan en schrijft op 21 februari of
de Stad Zutphen accoord gaat
meteen dagvaart te Keulen i.p.v.
Rijnberck. Tevens verschuift hij
de datum naar 22 maart. Bij deze
brief staat weer vermeld "van den
genomen wijnen to Grol) en to
Lochem ingebracht".
Het gaat dus nog steeds over de
wijnroof op 8 maart 1499. Kunt
U zich voorstellen, dat de Zut-
phenaren er niet veel zin in had
den en niet naar Keulen gegaan
zijn? De stad Keulen stuurt 17
mei 1501 een teleurgestelde reac
tie over het niet verschijnen van
het Zutphense stadsbestuur. De
kwestie is nog steeds niet opge
lost.
Na acht jaar stilte
Gedurende acht lange jaren zijn
er geen brieven over deze kwes
tie geschreven. Van de vier Zut
phense mederaadsvrienden uit
1499 blijkt, dat één van hen, nl.
Kerstken Scherpinck, tussen 22
oktober en 22 november 1503 is
overleden. De brief van 22 novem
ber 1503 spreekt over zijn we
duwe en zijn erfgenamen. Van
ArntHuerninck wordt sinds 1499
totaal niets meer vernomen en
vermoedelijk is de schepen Jacob
Huerninck zijn zoon en opvolger.
Jacob Rij man, de secretaris van
Zutphen wordt na 21 januari
1503 niet meer genoemd. Hij is
secretaris geweest van 1472 tot
1501. Hendrick Berck komt de
laatste keer voor op 12 februari
1511, maai' is dan geen schepen
meer.
De Keulenaar Johann up der
Straiten neemt op 1 mei 1509 de
pen ter band en legt uit, dat op
10 wagens, die bij Arckelstein
geroofd waren, 20 voeder wijn la
gen met een waarde van 1500
goudgulden (75 goudgulden per
voeder). Hij schrijft, dat het in het
jaar 1500 was gebeurd, maar hij
vergist zich een jaar. Hij eist nu
schadevergoeding, zoals burge
meester Willem Lerinck hem be
loofd had. Wat h ij niet wist, was
dat burgemeester Lerinck in een
brief van 2 mei 1509 reeds als
"wijlen" genoemd wordt. Johan
herhaalt zijn verzoek in brieven
van 23 juni en 21 juli 1509.
Het antwoord van de Stad Zut
phen aan de Stad Keulen op 1 au
gustus 1509 bevat de volgende
punten:
1. De wijn is niet door Zut-
phenaren geroofd, maar door
soldaten, die in Lochem en
Grolle gelegerd waren.
2. Wat er op de bespreking in
het "Cuerhuijs achter de Rij
en" gezegd ïs, herinneren zij
zich niet, want verschillende
raadsvrienden van toen zijn
reeds overleden, zoals boven
vermeld.
3. Het is onmogelijk, dat deze
een schadevergoeding hebben
toegezegd.
4. De laatste keer, dat er een
dagvaart in Rijnberck was,
heeft geen van de Keulse af
gevaardigden de kwestie ter
sprake gebracht.
5Volgens hen doet Johan on
ware beweringen, m.a.w. hij
liegt!
Op 27 augustus 1509 stuurt de
Stad Keulen toch een brief naar
de Stad Zutphen met het verzoek
schrift van hun burger. Daarin
beweert hij dat de wijn "van den
Roiden" was genomen. Wie die
Roiden zijn, is niet duidelijk. Uit
een brief van 2 juni 1501 blijkt,
dat de Schout van Lochem Her
man dieRoij heet. Mogelijk wor
den met die Roiden hier Lochem-
ers bedoeld.
Johan verzoekt de Stad Keulen
om het stadsbestuur van Zutphen
met recht te vervolgen. Op 29
april 1511 komt het laatste ant
woord van de Stad Zutphen:
Johan spreekt onwaarheid. Zijn
wijn was door een ongeregelde
bende geroofd. Daar voelen zij
zich niet verantwoordelijk voor.
Twaalf jaar later
Twaalf jaar na de gebeurtenis bij
Arckelstein wordt het stil rond
deze kwestie. Misschien is Johan
up der Straiten in 1511 of kort
daarna overleden. Ik weet het
niet. Het is ook niet meer van
belang.
Een feit is dat de soldeniers uit
Lochem en Grolle in 1499 de ge
roofde wijn ouderling verdeeld
hebben en zeker enige maanden
lang behalve bier, ook heerlijke
Duitse wijn gedronken hebben.
Het mag dan volgens Zutphen
een onregelde bende geweest
zijn, smaak hadden ze wel en
vanzelfsprekend dorst. Ze heb
ben er geen idee van gehad, dat
hun roof in 1499 twaalf jaar lang
een drukke correspondentie heeft
opgeleverd, en dat Hertog Karei
er zich ook nog mee bemoeid
heeft. Als zij dat geweten hadden,
hadden ze gebruld van bet lachen.
Misschien hadden ze dan een
extra kan bier of een goed glas
wijn genomen en geproost op het
succes van hun strooptocht. Hun
soldij zal wel niet hoog geweest
zijn en als ze hun wijn in Lochem
of Groenlo verkocht hebben aan
burgers, leverde dat aardige
neveninkomsten op. Zutphen in
formeerde in 1506 naar de prijs
I 1
Land van Lochem 2002 nr. 3