Ambacht en nijverheid in het oude Lochem (1) Voor de stadsbrand (10) door Fokkelien von Meyenfeldt Lochem kende geen koopmans- en geen kramersgilde, maar het was (via Zutphen) wel aan gesloten bij de Hanze. Ook de ligging aan de Berkel en op een knooppunt van wegen duidt op handelsactiviteiten. Veel is er niet over bekend, maar zeker is dat hier het nodige is geprodu ceerd en verhandeld. Om enigszins aan te sluiten op het thema van Open Monumentendag gaat deze bijdrage over ambacht en nijverheid in de veertiende en vijftiende eeuw. Tn het eerste deel van dit arti kel vertel ik iets over de drie gilden die in Lochem actief zijn geweest en hoe deze zich tegen concurrentie beschermden. Over andere ambachten die hier werden uitgeoefend gaat het tweede deel van dit artikel, dat in het volgende nummer te lezen zal zijn. 1 De drie gilden Lochem kende een schoenma kers-, een kleermakers- en een weversgilde. Dat wil niet zeggen dat er geen andere activiteiten werden uitgeoefend. Een gilde ontstond pas als er voldoende beoefenaren van een bepaald ambacht waren, die veel klan ten hadden. Het gilde vormde een soort bescherming voor de beroepsgroep, er waren strenge bepalingen om concurrentie aan banden te leggen en beunhazerij tegen te gaan. Gewoonlijk hield het stadsbestuur toezicht op de gilden. In Lochem was dat ook het geval. De één na laatste is een schoenmaker die in Lo- chem verblijft; er staat: "sutor commorans in Lochem". Na hem wordt nog genoemd (ik vertaal letterlijk): "Hei- lewigis dochter van Volker, met haar kinde ren, die de concubine is geweest van Frederik van der Ese". Schoenmakers Al voor er een gilde bestond, wa ren er schoenmakers in Lochem. Er bestaat een zeer interessant handschrift dat in 1902 in druk is uitgegeven onder de titel "Staat der bezittingen van Herbertus van Putten en andere leden van zijn geslacht omstreeks 1313". Dit document bevat lijsten van goederen en mensen (horigen), die het bezit vormen van de fa milie Van Putten. Op pagina 16 wordt de Velhorst genoemd en de horigen die daaronder vallen. Gildebrief: De vroeg ste gildebrief van het Lochemse schoenma- kersgilde dateert van 1327, en is daarmee vijftig jaar ouder dan die van het schoenma- kersgilde te Zutphen. Het stuk is te zien in het Oud Archief van Lochem (regest 2), maar is zwaar beschadigd. Volgens de inventaris begint de brief met de woorden: "Int jair unsers Heren duesent driehondert soven ende twyntich op lichtmis sen dach" (op 2 februari 1327). Voor mij was dit echter jammer genoeg niet meer leesbaar. In 1604 komen de gildebroeders bij de "burgemesteren ende raedt der stadt Lochum" omdat ze hun gildebrief bevestigd willen zien. Er staan namelijk "seeckeren twif- felhaftige donckere puncten" in, die opheldering behoeven. Ze ne men hun oorspronkelijke gilde- brief uit 1327 mee ("in originali" staat er) en nog een bevestiging van de brief uit 1514. Op basis daarvan wordt een reglement van negen punten opgesteld, zie Lochems stadsbestuur in de 17e eeuw (p. 97-98) of, voor wie de oude tekst wil bekijken, in inv. nr. 1 van het OAL (Oud Archief Lochem), p. 336-338. Het betreft een kopie die in het memorieboek is opgenomen. Van het schoenmakersgilde is ook een gildeboek bewaard ge bleven, dat loopt van 1694-1794. In het eerste hoofdstuk van Oud Lochem opnieuw belicht geven Klein Egelink Dieperink een beschrijving van de gilden, waar bij vooral het schoenmakersgilde uitvoerig aan de orde komt met onder meer een volledige tran scriptie van het reglement uit 1694 en de namen van de gil- debroeders door de jaren heen (p. 7-12). Het origineel is onder inv.nr. 1000 32 Jan en Kasper Luiken: "19 De Schoen maaker: Siet op het middel niet, maar daar het om geschiet" Land van Lochem 2002 nr. 2

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Land van Lochem | 2002 | | pagina 32