BSwBhW 'I ~J. ~u^h nen die groter waren dan pennin gen. Ze werden dan ook groot genoemd, en de waarde ervan stond gelijk aan 12 penningen. In de tweede helft van die eeuw wordt de collectie uitgebreid met dubbele groten, plak of bot drager geheten. Onder de naam "oude butkens" komt deze munt ook voor in een Lochemse akte uit 1468. Geldwaarden in onze omge ving In de middeleeuwen berustte de waarde van een munt niet op een afspraak, zoals nu, maar op de werkelijke waarde, op zijn ge wicht en gehalte aan goud of zil ver. Daardoor konden allerlei munttypen naast elkaar worden gebruikt, als het gehalte en het gewicht van de munt maar be kend waren. Je moest er wel goed op letten dat de munt niet te sterk gesleten was of "gesnoeid" (slimme lieden vijlden er soms een randje af), want dan was hij minder waard. Het is moeilijk om in hedendaags geld uit te drukken hoeveel een pond of een groot of een gulden precies waard was. Om u toch enig idee te geven van de situa tie rond 1400: een ongeschoold werkman moest vier dagen wer ken om één pond te verdienen en tussen 11 november en 22 fe bruari zelfs zeven of acht dagen, omdat het winterloon wegens korte dagen een stuk lager lag. In het volgende tabelletje, waarvan ik de gegevens heb ontleend aan Pieters Van Schaïk (103, 284), kunt u zien hoe de lonen waren in Doesburg rond 1400. Daglonen in groten: knecht meester ongeschoold 5 6 timmerman 4 8 metselaar 5 8 dakdekker 6 8 vervoer 8-11 n.v.t. vervoer - met eigen kar 10-11 n.v.t. vrouwen 2 n.v.t. Het wordt allemaal nog wat con creter als we de daglonen omzet ten in een jaarloon. In de middel eeuwen werd op zondagen niet gewerkt, evenmin als op de 48 heiligendagen die door het bis dom Utrecht als officiële feest- dagen waren aangemerkt. Som mige van die dagen vielen op een zondag, dus laten we zeggen dat een jaar 270 werkdagen telde. Een ongeschoolde knecht ver diende (als hij altijd werk had!) 200 dagen het normale loon van 5 groten en 70 dagen het winter loon van 3 a 4 groten. Per jaar was dat zo'n 1250 groten, ofte wel ruim 60 pond. Volgens De Meyer en Van den Elzen lagen de koersen in Gel derland in 1419 van de Gelderse gulden ten opzichte van andere munten als volgt: 1 pond 20 groot, 1 heerenpond 22-25 groot, 1 Gelderse gulden 31,5 groot, 1 Zutphense gulden 25,5 groot, 1 Arnhemse gulden 40 groot, 1 oud schild 60 groot. In andere valuta omgerekend be droeg het jaarloon van een onge schoolde knecht dus 36,5 Gelderse gulden, 31,25 Arn hemse gulden of iets meer dan 20 gouden schilden. Tegen de achtergrond van deze sommetjes gaan we nu eens kij ken naar guldens waarvan in Lo- chem sprake is geweest. Geld in Lochem Voor de vicarie van de vroegmis hadden de Lochemse priesters in 1430 vele sponsors geworven. In de akte wordt nauwkeurig opge somd wat iedereen bijdroeg aan de zaak, en dat gebeurt vaak in Afbeelding 3: Voor- en achterkant van het gouden schild, de écu d'or, uit 1337, de munt die meer dan een eeuw lang de basis was voor alle gouden munten (en dus guldens) in Europa. Afbeelding 4: Voor- en achterkant van de postulaatsgulden, die net als de Gelderse gulden een laag goudgehalte had. Afbeelding 5: Voor- en achterkant van een Rijnse gulden. Deze is van Diederik III, aartsbisschop van Keulen (1370-1414). Deze gulden was afgeleid van de Florentijnse gulden. Aanvankelijk was hij exact hetzelfde: Sint-Jan aan de ene kant en een lelie aan de andere kant, maar op den duur verving men het beeld door een andere heilige en de lelie door het eigen wapen. De munt hier is een overgangstype: Sint Jan is gehandhaafd, maar de lelie is vervangen. Land van Lochem 2002 nr. 1

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Land van Lochem | 2002 | | pagina 7