De paleografische leeskring Henriëtte Marsman-Slot Paleografie betekent oud-schrift. De term is ontleend aan het Grieks en bestaat uit de onderdelen palaios (palaios oud) - en grafein (grafein =-schrijven). Om archiefstukken van voor 1900 te kunnen le zen, interpreteren en be grijpen is het noodzakelijk over paleografische kennis te beschik ken. De meest geëigende weg om zich in het lezen van oude tek sten te bekwamen is een cursus te volgen bij een archiefdienst. En daarna... oefenen, blijven oefenen. Daarvoor is zo'n tien jaar gele den de paleografische leeskring opgericht. Op gezette tijden ko men gedurende de wintermaan den enkele (amateur-)historici bijeen om gezamenlijk enkele teksten uit vroeger eeuwen te le zen, te transcriberen en uit te plui zen. De leeskring maakte onder deel uit van de historische vereniging en nu dus van het His torisch Genootschap. Hoewel er natuurlijk wel enig verloop in de samenstelling van de kring is geweest - er vallen mensen af, er komen mensen bij - kan toch gesteld worden dat de kern altijd dezelfde is gebleven. Er worden teksten uit verschil lende tijden gelezen. Dan eens uit de middeleeuwen, dan weer uit de zeventiende of achttiende eeuw. Het gaat wel altijd om tek sten in de Nederlandse taal of betrekking hebbend op het hui dig Nederlands grondgebied. In de Liemers was rond 1700 bij voorbeeld de officieel ambtelijke taal vaker Duits dan Nederlands, maar ook in het gewone schrifte lijk taalgebruik werd een Duitsachtig Nederlands gebruikt. Normaliter worden de teksten alleen gelezen; schriftelijk uitge werkt worden ze niet. In de paleografische leeskring ont stond het idee om zich in Land van Lochem te presenteren door een Oud-Lochemse tekst te transcriberen en de oude tekst met zijn "vertaling" bij elkaar af te laten drukken. Een groot deel van het Oud- Lochemse archief is bij de stads brand in 1615 in vlammen opge gaan. Daarom leek het de kring een aardige gedachte om als eer ste stuk een uiteenzetting uit het resolutieboek van Lochem over een andere brand te publiceren, namelijk een brand die zich in 1730 in de Walderstraat heeft voorgedaan. De tekst is ook in z'n originele vorm voor de niet ge oefende lezer redelijk goed te volgen. Wellicht maakt het u nieuwsgierig naar meer oude tek sten uit ons eigen stadsarchief. Wilt u meer informatie of wilt u deelnemen aan de leeskring, neem dan contact op met Marie Aalbers-Groote Haar (0573 - 252307) of met ondergetekende. Ten slotte: de transcriptie is het eindproduct van de gezamenlijke leeskring. Wouter Mouw nam het typewerk voor z'n rekening, Gerrit Perfors en Henriëtte Mars man deden de eindcontrole. Om dat een transcriptie geen verta ling is, heeft Bertus Frank het verhaal in het kort in hedendaags Nederlands weergegeven. Deelnemers aan de kring zijn: Marie Aalbers, Gerard Alting, Bertus Frank, Gerrit Perfors, Dick Kuit, Henriëtte Marsman, Wouter Mouw, Ria Rademaker, Antoinette Timmer, Arie Steen- huisen, Frans Steijnen, Con Veldt Brand in Lochem door Bertus Frank Op 20 juni 1730 brak er brand uit bij Geertjen en Roeloff Vunderink in de Walderstraat. De brand ontstond achter op de deel en dat kwam door "heeten asse". Op 26 juni werd onderzoek ingesteld door een commissie, die getuigen opriep. Gerritje Hasselo, Swier Luijterman, Lambert Lobberig hadden de brand gezien. Jan 't Joosten was uit het huis komen lopen, terwijl hij "brand, brand" riep. Berent Brascamp vertelde dat hij gezien had dat het huis "in vollen vlam" stond. Simon Lamij had brand horen roepen toen hij langs Hasselo's huis wandelde. Hij verklaarde vervolgens dat Henrick Jansen de dag na de brand verteld had, dat hij 's zondags voor de brand op verzoek van Vunderinks vrouw op de deel vuur, ontstaan door hete houtas, had helpen blussen. Jan ter Schegget had Vunderink ook "hulp,hulp" horen roepen. Jan Janknegt had een "swaaren" rook uit het achterhuis van Vunderink zien komen. Na het onderzoek kwamen de heren Muyderman, Westenberg en Schomaker op 10 juli 1730 bij elkaar om de zaak te bespreken. Ze vonden het niet tolerabel, dat iemand, die door roekeloosheid of onachtzaamheid brand veroorzaakte, zijn huis weer zou mogen herbouwen. Na een gesprek met zijn vrouw gaf Vunderink zijn huis vrijwillig over. Hij verzocht wel om het overschot van het verbrande hout en stenen te mogen gebruiken. Dit vond de gemeenteraad goed. Na het opnemen der schade, besloot de raad 500,00 beschikbaar te stellen voor herstel van de afgebrande huizen ernaast. Na de grote stadsbrand in 1615 waren er al enkele regels opgesteld om brand zoveel mogelijk te voorkomen. Er kwam nu een meer uitgebreide brandverordening: daken van stro zouden door daken met pannen moeten worden vervangen. Voorts schafte de gemeente enig blusmateriaal aan: emmers. 25 Land van Lochem 2002 nr. 1

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Land van Lochem | 2002 | | pagina 25