IBslf
i Augustus 1851.
M°. 51.
NIEUWS- Ei\
ADVERTËNTIE-BLAD
mmmtm
De lougsitc werkzaamheden der Tweede liaiacr.
I.
Wi'-':-
kAIJinOSKOOP
SW08LI.E BEVEWTEiB
Dil blaA vorschijot geregeld alle Zaturda^en. De
J prijs vod het abooDemeni is voor Zwolle, Deventer.
o Zutphen eu Apeldoorn 75 cent ia de drie maaudeo;
overal elders franco por post87>/2oent. Alle post
kantoren uemeo bestellingen aan.
De prtja der Advertentiên is van édn tot vijf regel»
50 cent, ou 10 cent voor eiken meerderen regel, be
halve 55cent regelrogt bij iedere plaatsing.
-uw
- ''hSS
2ÜWMEWAPELBOORN.
De AdvertentiGn moeten vódr Vrijdag middag tie:
uur ter Drukkerij ie Deventer tijn ingezonden-
Alle toezendingen vooi dit blad bestemd moeten
franco geschiedenbetzij door bemiddeling der Post
kantoren, of te Zwolle bij W. E. J. Tjeehk Wilunk;
DeventerA. Ter Gükne; ZutphenJ. H. Melukk:
Apeldoorn, B. Guisnikg.
Wij hebben meermalen de voortvarendheid van de Tweede
Kamer geprezen voor der tijddat zij aan den arbeid was
maar tevens nog al gelegenheid gehad op te merkendat zij
magtig gaauw moede is. Op deze laatste observatie heeft zij
thans haar zegel gezet; maar tevens heeft zij, het zij uit
haast, het zij uit bijkomende consideraties, onder hare jongste
werkzaamheden zoo veel ondoordachtszoo veel onregelma
tigs, zoo veel eigendunkelijks laten doorgaan, dat het de
pligt is der drukpers er om strijd opmerkzaam op te maken
en der keizers om er hunne aandacht niet overheen te laten
glippenopdat er geene treurige antecedenten voor de
toekomst uit mogen ontstaan. De volksvertegenwoordigers
moeten zien, dat hun gedrag wordt nagegaan, en de alge-
meene afkeuring vernemendie het bij de natie verwekt
heeft.
De behandeling van het ongelukkige wetsontwerp van ver-
eeniging en vergadering reeds heeft vele zulke incidenten en
afwijkingen opgeleverd. Het is niet alleen het onwaardig
toegeven aan al wat dit of dat lid voorstelde, en de eenen
man slecht passende onverschilligheid omtrent zijn eigen werk,
van den Minister van justitie, noch de vermoedens, welke de
angstige zorg om den heer Nedermeijer van Rosenthal, het
koste wat het koste, in het ministerie te houden, doet ont
staan punten die wij in ons vorig nommer behandelden
ook eene verklaring van het denkbeeld van ministeriële homo
geniteit, eene aanwendig van het regt van amandementeene
ruwe afbreking van de behandeling eener vóordragt van or
ganieke wet, verdienen opgemerkt te worden.
Eene niet eerlijke behandeling der zaken brengt altoos eene
menigte ongeregeldheden en verkeerde antecedenten mede.
Ware de Yereenigingswetals aan de Tweede Kamer onvol
doende voorkomende, eenvoudig afgestemd, de zaak ware
afgedaan zoo als zij behoorde. Mag de heer Nedermeijer
v. R. niet aftreden, welnu, hij had bij eene ridderlijke ver
werping met minder blootgeving van zijn karakter kunnen
aanblijvendan thans het geval is. Er is toch eene groote
en wettige verontschuldiging voor hetgeen in zijnen op zich
zelve geen onverdienstelijken arbeid wordt afgekeurd. Toen
men in 1848 het regt van den Nederlander ging erkennen op
vereeniging en vergadering, zette zulks, even als zoo vele
andere nieuwighedenbij velen een hevigen schrik. Men
dacht niet anders dan aan de Parijsche clubs en de navolgin
gen hier te lande en de vereenigingen tot wapenoefening in
1/93. Dat was de rust des lands overgeven aan den eersten
kwaadwilligen en oproerstoker den beste, dat was de natie
blootstellen aan gedurige onrust en revolutie. Men bedacht
ook hier een middeltje zoo als er meer zijn in de grondwet
binnengesmokkeld; men gaf niet gaaf en gul, maar zorgde
het heft in handen te houden en zoo als de heer Thorbecke
het noemt, de waarborg mystificeerde het gansche regt. Art.
lO der Grondwet luidt: i Het regt der in gezetenen tot ver-
„eeniging en vergadering wordt erkend. De wet regelt en
i) beperkt de uitoefening van dat regt in het belang der open-
bare orde." In dezen zin nuden waren zin der grond
wet, had de Minister van Justitie zijn ontwerp bewerkt.
Maar sedert 1848 is al menigeen tot zijn tweede verstand
gekomen omtrent die gevaren en hellingen ten afgrondwaar
van zoo vele vrijzinnige nieuwigheden zouden zwanger gaan.
Men heeft zich herinnerd, dat al ligt een derde der bevolking
van Nederlandvan de Groene sociëteit tot de zieken- en
begravenisbus van den turfdrager, van de Maatschappij tot
Nut van 't Algemeen tot de jongejuffrouwenkransjesin ver
eenigingen begrepen was. Men had gezien, dat zich, zelfs
bij ontstentenis van eenigen teugel of wet, staatkundige ver
eenigingen gevormd hadden en voortbestonden dat politieke
vergaderingen tot op de kleinste dorpen gehouden waren
zonder dat er een schijn van onrust, een zweem van hetgeen
voorspeld wasontstond. Zoo was dan alles goed gegaan ge
heel zonder wet, en men begrijpt, dat wij het nu wel zou
den kunnen doen met een heel klein en zakelijk wetje, waar
door niet de regel: Het regt wordt erkendmaar veel
eer de zoogenaamde waarborg gemystificeerd wordt. Zoo ge
schiede het: in dezen zin kome eene wet tot stand, en, vol
gens het spreekwoord, zal de zaak in drieën goed terègt ko
men. Maar geene bepalingen voor vergaderingen in de open
lucht. Hebben wij een land, eene lucht, een volkskarakter
voor vergaderingen op straat. De vent, die er eene belegt,
zou daardoor alleen toonen dat hij kwaad wilde.
De opmerking, dat de geest der voorgestelde wet veel ver
schilde en zelfs lijnregt inliep tegen de meening des Ministers
van Binnenl. Zaken, blijkens aanhaligen uit de vroegere schrif
ten en redevoeringen van den consecjuenten mandeed de.
hecren Groen en van Goltstein de kwestie opwerpen en door
zettendat hier klaarblijkelijk geene homogeniteit bestaan kon
dat deze echter vooral bij eene organieke wet bestaan moest,
tot zelfs de aansprakelijkheid van ieder lid van het ministerie
voor het ontwerp.
Wij hebben van die theoretische hecren reeds zoo veel over
het weinige vruchtbaar idee van homogeniteit hooren uitwij
den, dat wij het fraai moede zijn, maar de wijze waarop de
Min. van Biunel. Zaken er zich afmaakte was ook weinig vol
doende. De kracht van den heer Thorbecke is de waarheid
wanneer hij zijn eigen werkelijk'gevoelen verdedigt, is hij
onovertreffelijk. Maar moet hij eene enkele keer een uit in-
sckrikkelijkheid of consideraties gewijzigd en verfonkeld gevoelen
ophouden dan is hij niet in zijn elementdat hoort men beter
van Mr. Schooneveld.
De Ministers zijn het eens op het van preventief of repres
sief, zegt de h. Thorbecke, en dat is voldoende. Door verder
eene orotarische overdrijving van hetgeen men van de over
eenstemming der leden van een ministerie zou kunnen vergen
als een naauwkeurig onderzoek van alle artiekelen van ieder
ontwerp eene volkomene eensdenkendheid ook over de punten
van ondergeschikt belangen eene volstrekte verantwoordelijk
heid van eiken minister voor ieder ontwerpmaakte hij de vor-
de-ring van homogeniteit belagchelijk. Maar daardoor kan hij