ff 'i:
S®awseBiJk III>eraIfsssae.
ir|n r^)porteui's OjVer de bfesr^oting voor 1351 waarin zoo
in' 't algemeen^ls schier -bij? ieder ministerie afzonderlijk.
m'êi nacpuk op het te groot,"j^atital ambtenaren en op de ge-
biejwd.e noodzakelijkheid.xirn' het te verminderen wordt ge-
wezénji, riog -verder gegaan wordt, en de, aandacht dei-
Regering zelfs wordt gevestigd op het groot aantal boden en
bedienden, die aan deze departementen van algemeen bestuur
verbonden zijn, en wie? bezoldiging meestal die van-een vrij
hoog geplaatst ambtenaar in de provinciën overtreft! Zullen
zij nu op eeric wraakneming in massa bedacht zijn? Of
zullen zij zich vooreerst bepalen tot eene krachtige weerleg
ging, zooals de V Gravenhaags'che Nieuwsbode in zijn nominer
968 en volg. er eene levert tegen het gevoelen der Tweede
Kamer omtrent de pensioenwet en de leges? Onder anderen
was door eenige leden wier gevoelen wij trouwens niet dec-
len de bedenking opgeworpen, dat het, als ieder ander
ingezeten, welk bedrijf hij ook uitoefent, gedurende zijne
beste jaren zelf zorgen moet dal hij in den ouden da« met
de zijnen voor gebrek beveiligd blijven, iets onregtvaardi-s
in zou hebben, als alleen en uitsluitend ten behoeve der
ambtenaren, de Staat die zorg op zich name. Het is vooral
die gelijkstelling, welke den Haagsehen ambtenaar een gru
wel toeschijnt, en waartegen hij m de volgende bewoordin
gen protesteert: Uit die gehecic zich door gemelijkheid
en wrevel onderscheidende uiteenzetting ziet nmnhoede
eervolle betrekking van Lands-ambtenaar en de.Landsdienst
die in alle gevallen, volgens het juiste begrip van den Staat'
-.van zedelijken aard is, gei ijk wordt gesteld roet de uitoef el
t ning van ambachten, neringen, hand teringen en Wat dies
smeer zij, die, volgens hunnen aard, niet tot het gebied van
f den Staat, maar tot dat van de burgermaatschappij bchooren
en dus evenveel van elkander verschillen als het geestelüke
van het eindige of tijdelijke
De Landsdienst is alzoo iets boven het men schielijke verhe
ven iets geestelijks en oneindigs; de Lanclsaüibtenaar eene
soort van hooger wezen, geenszins op eene lijn te stellen met
den physieken en tijdelijkeo rnensch, die een ambacht of
handel drijft! Volgens eene oude opmerking, die noi' da-
gelijks bewaarheid wordt, wordt het gemoed verblind en in
het verkeerde verhardt van hémdie ten ondergang spoedt.
Want dergelijke redeneringen zullen dc vertegenwoordiging
er niet van afbrengen om rusteloos te blijven aandringen op
wegshijding van al wat in de staatsdienst kan gemist wor
den, en opheffing mitsdien van al die ambten en bedienin
gendie niet tot nut maar tot last van den lande zijn.
Keen heeren ambtenaren van de Hofstad! tie burgers, die
door noeste vJijt in hun eerlijk bedrijf, den staat in wezen
en u den mond open houden zij staan niet zoo ver beneden
u als het niet zedeiijkc onder het zedelijke, het tijdelijke
onder het oneindige; zij treden u fier te gemoet met hun
patent in de hand en vragen u wie meer waard is, die den
staat voedt en verzorgt, of die door den staat gevoed en
verzorgd wordt? Maar zulke redeneringen van brooddron
ken Hagenaars toonen duidelijk dat de overtollige ambtenaars
winkel tot het tijdstip gekomen is, flat hun gemoed verblind
en bij gevolg de val van hun rijk nabij is.
Mei gK'ooie
Geen vreeslijken wapen in despoten-handen dan de eed.
Het gebeurt wel dat zij zoowat den draak steken met den
eed dien zij zelve hebben afgelegd op constitution of grond
wetten want tiaar hebben zij eenen hekel aandie volgens
hunne geweld-aanbidders gegrond is in tie ware regelen van
orde en politiek «.Maar zij steken alles behalve den draak
met de eed en die zij door hunne beambten en krijgslieden
ten hunnen behoeve deden afleggen. Zoo die eed en niet vol
strekt afgedwongen kunnen heeten ze waren eene bijna on
vermijdelijke voorwaarde voor allen die, niet tol nijverheid
opgeleid, geen bestaan vonden zonder diepst te nemen,
voor hun vaderland? ach, zoo had het moeten zijn. Keen,
despoten kennen geene dienaren van 't vaderlandzij kennen
slechts eigene dienaren. Hebben zij oorlog te voeren, dat is,
icenschen te doen dooden en verminken, voor de belangen
hunner begeerten (hunner r eg tenmeenen zij misschien),
dan doen zij alwat hun gelust door hunne, beëedigden uit
voeren. En die ongelukkige verbindtenis bij .cede dwingt
hunne dienaren, ook tot hetgeen zij niet zouden hebben
mogen er rig ten. Het onregt is met die eeden tot pligt ge
maakt. Is bet? Waarlijk? De vraag is tceder en moeilijk.
Gewis, zoo het eenigzins mogelijk is, eerlijk te zijn door op
volging van den eed, dan moet hij worden opgevolgd. Maar,
wanneer zich iemand bij eede verbonden vindt tot onregt en
misdrijf, wat zal hij doen? Is dan naleving van den eed
een pligt, of een tweede misdrijf? O gij typannen, op u
zelve kleven alle die onregtvaardige eeden. Maar zijn daar
mede uwe beëedigden wit gewasschen? In Duitschland kan
wel eenmaal de dag aanbreken, dat gehcele legers op do
treurige proef worden gébragt om te moeten kiezen tusschen
het bezworenc en het behoorlijke. Dan kan hot wel Gebeu
ren, juist in het zuiden, dat Je meesten gebruik maken van
het probabilisme der jesuiten hetwelk ook de.eedbreuk weet
te verschooncnzoo maar een schrijver van gezag het geval
verschoonbaar heeft geacht. Aldus zouden juist de aan blazers
van het despotisme er zelve cenen kuil voor gegraven hebben.
Even vreeslijk als de eed in handen der despoten is even
hagchelijk zoude hun Val zijn.
O hoe roemrijk, maftig en heer tc zijn, niet door het
verlangen en de liefde van een dankbaar volk, maar door
de zwakheid der ellende, die brood koopt voor haren eed!
©p vcasdi€B!i9teEfio
De wijze hervormers die zoo maar op den dunk meeroepen
om herschepping onzer accijnzen en handel-doodaaijerijen in
be/asting op de inkomstenhadden er misschien zoo gaauw
niet om gednthtdat wij reeds belastingen op de inkomsten
bezitten. De gcheelé verponding daargelaten, kunnen wij in
de patenten niet anders zien dan eene belasting op inkom
sten. En juist deZje is eene der belastingen waar het hardst
f de afschaffing van verlangd wordt. Naar het ons voorkomt
zouden de hervormers eerst eens behooren na te denken over
het onderscheid tusschen verdiensten en andere inkomsten.
De fortuin, kan zwaarder belast worden dan <Jè moeite. Ver
diensten zijn i ikomsten of alleen door moeite verkregen óf
door zamenwerking van fortuin en moeite in verschillende
verhoudingen. De goede opvoeding en de natuurlijke kracht
die tot verdiensten in staat stelden, kunnen óók onder for
tuin gerekend worden. Maar- het gebruik maken van opvoe
ding en van kracht moet onder moeite worden geteld.
Voorts dient wel, bij het bei,asten der inkomsten door for
tuin, in aanmerking te worden genomen, welke belastingen
reeds op die zelfde fortuin hadden afgedongen (zoo als regis
tratie- en successie-regten). En verder, fortuin en fortuin
zijn twee,. De eene is verkregen met veel moeite, de andere
met weinig.
loen nu reëels in de dagen varl olimwijlen ccne ameri-
caansche juffrouw door Pm nouo was heilig verklaard, vlei
den Avij ons, of hij den Abaliino speeldeom des te heer
lijker uit te komen als een licht van onzen tijd. Liggen
thans aan zijne^ voeten vreedzaam bij elkander een masker en
eene schaamte? Althans hij schijnt jubile-aflaten te gaan
uitdeelen, alias gemoederen der negentiende eeuw te gaan af-
wasscheri met den almanak. (Is de -schim van Loyola slecht bij kas?)
Doch misschien is dit eene overgehaalde verfijning van
liberalisme. Gelijk de beide keizers Europa gaan uittarten
om te ongeduldiger het despoten-juk naar eenen uitdrager'te
brengen zoo wil misschien Pio nono de. volken bevrijden en
verlichten langs eenen minder feilbaren weg dan hij vroeger
was ingeslagen.
Een liberaal geestelijke is bij alle eerediensten ter wereld
min of meer eene contradictio in terminisalias eene tegen
strijdigheid in. de woorden zelve. Evenwel een liberaal man
kan zich getroosten, geestelijk te blijven of te moéten blij
ven om veie gelegenheden en aangeërfde invloeden te doen
medestrekken tot opheffing der mensellen uit hunne zedelijke
en maatschappelijke ellenden.
Lij de /hooge regering zijn overwegingen aanhangig om
wijzigingen te brengen 'n de bestaande verordeningen oo de
beurt-, markt- en veerschepen, ten einde die meer in over
eenstemming te brengen met de beginselen van vrijheid van
vaart en handel.
Het wets-ontwerp strekkende tot het verlengen van den
termijn, binnen welken de vooruitbetaling van het brief
portdoor het aanhechten van postzegels, krachtens art. 9
der wét van 12 April 1850 moet worden ingevoerd -is in
de afdeelingen der Tweede Kamer ongunstig ontvangen, en
was men ongezind om den bedoelden termijn meer te ver
lengen dan in den striksten zin noodzakelijk kon worden ge
acht. Een groot aantal leden beweerde, dat bij de posl-
admmistialic niet die voortvarendheid en doeltreffende werk
zaamheid bestonden waarvan in andere afdeelingen van het
Departement van f inanciën zoo menig blijk was gegeven.
Ie meer sprong dit in het oog, wanneer men naging, dat
niet enkel op het stuk der postzegels het ten uitvoer leggen
der wet van 12 April 1850 weinig vorderingen had gemaakt,
maar dat onderscheidene andere bepalingen der wet voort
durend uitvoering behoefden.
Uit een particulieren brief van Batavia dd. 26 Sep., ont-
leenen wij nog het volgende, betrekkelijk den strijd tegen de
Chinezen op BorneoHetgeen nooit in den oorlog met in-