defoec! foij séaèeËS» €k>s£ei33s8fjiu§€lae literaiui&r. vertegenwoordiging of slechts als een kredietwet b. v. voor 3i literatuur verschijnt, dat heeft iets van het wonderbare van m,iflrnpn ncpnnmpn n I r\ rnnn t*7 ri r» 1 rj tor» nm/l 1c r-» i. .1 J J *-*" vu UV ai'vi'tu J uut »i V zenlijke verbeteringen en hervormingen in de genoemde op- zigten zijn een te omslagtig werk dan dat zij in drie maan den zouden kunnen gereed gebragt worden, ook al waren er niet zoo talrijke bezigheden, die telkens eiken gezetten ar beid aan een punt verstoren en afbreken. Men kan in het geval zijn, en daarin verkeeren wij thans, een kwaad te moeten aannemen om een grooter te ontgaan. Al heeft het tegenwoordig Gouvernement de natie eene groote teleurstelling doen ondergaan door het aanbieden eener be groeting, die geen spoor van de toegezegde verbeteringen _en herzieningen draagt, toch gelooven wij, dat'wij dezelve, zij het dan in de toekomst, toch nog eerder van dit, dan van ieder ander Ministerie zullen ontvangen. De bcrigten van deze week melden, dat het ontwerp ter regterlijke organisa tie gereed is; de togen het einde dezer maa,nd aangekondigde terugkomst van Prins Frederik opent het uitzigt, dat de or ganisatie der infanterie cn andere voorstellen van het komité van defensie huu* beslag zuilen krijgen de Raad van State zal toch eenmaal met de overweging van de voorstellen om trent de wijzigingen in het belastingstelsel gcrêed komen er schijnt dan ten minste een begin ojet den aanvang van het werk gemaakt te zijn. Wij zaten er diep in; op eens kunnen wij er niet worden uitgetrokken. Wij moeten er ons met inspanning aller krach ten allengs uitwerken, en zoolang wij aan ons Gouvernement de bekwaamheid en wil daartoe niet kunnen ontzeggen moe ten wij voortgaan met hetzelve door vertrouwen en mede werking te ondersteunen; mits wij het bij elke gelegenheid laten gevoelen, dat ons vertrouwen niet meer dat blinde en kinderlijke van vroegere dagen is, maar een mannelijk, dat een goeden grond wil hebben en bij hel eerste bewijs dat het misbruikt wordt, onherroepelijk wordt opgezegd. In onderscheidene provinciën is de vraag behandeld of eene vergadering, althans eene gehcele zitting, van provinciale staten zou worden aangevangen met een gebed. Zulk een gebed is zeker veel onbeduidender dan een ant woord op eene troonrede, en het knijpt niemand in zijn vieesch. Evenwel, als demonstratie, is het niet geheel niets. Uit het al of niet bidden, en uit het zoo of zoo bidden, kan geargumenteerd worden over het zoo of zoo van beschaving, opregthcid, schijnheiligheid, beknepenheid, enz. in denjheer- schenden geest eener provincie. Ovjr zuik een gebed kunnen vele vragen ontstaan; zoo als of het zal worden uitgesproken door den commissaris des ko- nings, door een lid der vergadering, door den griffier, door eenen» pastoordoroiné, rabbie, door eenen spinosist, eenen astronoom, eenen weesjongen, enz.; voorts tot wienwie of rat het gerigt zal worden; of de inhoud zal zijn een ver zoek om privilegie, voorspraak, kwijtschelding, uitzondering, enz.; dan wel eene dankzegging, eene lofspraak, eene ken nisgave, een'advies, eene aanbeveling, eene hulde, een aan bod, eene verduidelijkingof wat niet al? Maar, zoo de vergadering het over dit alles ééns wierd, blijft de vraag over, of het gebed zou strooken met onze grondwettige inrig- ting. Ons dunkt van neen. Immers, over wetenschap heeft bij ons noch de uitvoerende noch de regterlijke noch de wetgevende magt iets te beslis sen veel min over gebeden cn gronden van gebeden. Over zulke dingen heeft in tegendeel ieder ingezeten de volste vrij heid van beslissenmaar ieder beslist er ook over zonder er iemand tir wereld door te binden. Bij voorbeeld, aan be slissing over het dierlijk, magnetisme heeft ieder ingezeten, ieder gezelschap), ieder kind, ieder dwaas, het volste regt om zich te wagen; eene staatsmagt niet. Hoe zou dan eene staats- magt regt van beslissen hebben over bovennatuurlijke feite lijkheden die volstrekt buiten menschelijk bereik liggen? Al- zoo, door een gebod te formuleren en derhalve over grond slagen van gebeden te beslissen zouden de provinciale staten een werk verrigten dat geheel aan de ingezetenen verbleven is, en aan de staten noch door de Grondwet, noch door eenige andere handeling is op- of overgedragen. Volgens het Handelsblad van 18 dezer wasden 22 toen aanstaande, uit Weenen berigt, dat de oostenrijksche dichter Rraun y. Braunenthal een heldendicht in 6 zangen had uit gegeven getiteld Het einde der wereldhetwelk zeer werd geprezen. Ja waarlijk, als in Oostenrijk een meesterstuk van heeft geleerd hoe Saphir jaren lang in Weenen heeft kunwu» volhouden om aan de drukpers te leveren en zich over Europa eenen naam te verwerven. Maar wij stellen ons toch voor, dat in Oostenrijk een schrijver óf in den dompergeest moet schrijven, zich, met hoogst zeldzame sluwheid, en met grootere gelatenheid dan in eenen man van geest en hart op de grenzen van het mogelijke schijnt te liggen, moet weten te kronkelen tusschen alles door wat op hem loert. Als onze boekverkoopers leven moesten van de oostenrijk sche literatuur, dan zouden misschien nog door woekeraars en lombarden de vlokjes wol worden geschoren. bet uitvoerend hoofd van den rom.einsc.hen staat, heeft den 1 dezer bij geheime toespraak wereldkundig gemaakt, hoe gaarne bij zou mede regeren in den staat van zijnen confrater van Sardinië. Zeer discreet echter verlangt hij dit alleenlijk, maar dan ook voor het geheel, in zaken, bij hem als geestelijke te boek staandzoo als in strafregtspleging schoolwezen enz. cn zonder wederkecrig op romeinsch ter ritoir toelating van sardinische regering over dito of andere zaken aan te bieden. Er zou gevraagd kunnen worden, waarom die eer juist aan Sardinië te beurt valt. Wat er van zij, de heereu despoten, die zich beginnen in te beelden, dat een stuk v-an Europa nu met zijn eigen geld en zijne eigene soldaten moet worden onder het juk ge- bragt, kunnen uit die toespraak een lesje loeren. De hee- ren despoten zeggen (of ze 't liegen, weten ze zelve niet; en dat kan hun ook niet schelen), dat zij te commanderen heb ben krachtens «gratie gods''. Maar hun confrater te Rome, die i'geestelijke1' pretensies maakt, beroept zich volstrekt niet op «gratie gods" of iets diergelijks, maar op regten of althans op dingen die wel voor regt gegolden hebbenzoo als op overeenkomst, op regelingen (canons), op langdurig bezit. Dit is vrijwat eerlijker en verstandiger. Het is ook minder onbeschoft tegenover het geëerd publiek. Of het in zijn geval beter steek houdt, is eene andere vraag. Men meent thans de oorzaak en het redmiddel van de aardappelziekte gevonden te hebben. De ziekte spruit voort uit eene soort van ontaarding, of door dat de knol reeds verzwakt is door lange uitspreidsels, als zij gepoot wordt. Om dit te voorkomen poote men de aardappelen met half No- vember dan kan men verzekerd zijn van den volgenden zo mer gezonde aardappelen te rooijen. Het is gebeurd dat iemand, die zieke aardappelen den geheelen winter door in den grond had gelaten, zonder dien om te spitten den vol genden zomer zeer gezonde en smakelijke aardappelen uit dien zelfden akker gerooid heeft. Te Worchester in de Vereen. Staten is eene conventie van Vrouwen gehouden. Uit tien verschillende Staten waren de daartoe afgevaardigde dames bijeen. Na eene openingsrede door mej. P. W. Davis, van Rhode Island, die echter'geen- 2.1ns in den geest viel der andere dames, daar zij blijken droeg van nog te veel ondergeschiktheid aan het mannelijk geslacht, beklom eene andere dame het spreekgestoelte en betoogde in hevige bewoordingen, dat er eindelijk een einde moest komen aan een zoo verfoeijelijk stelsel, waardoor de vrouw over het geheeie wereldrond veracht en vertrapt werd zij beweerde verder, dat de vrouw de haar tot nu toe ont houden politieke regten moet verkrijgendat zij bevoegd moet zijn om te kiezen en gekozen te worden, alle openbare ambten moet kunnen bekleeden waar het noodig is, de wa penen moet dragen. Na dat nog eenige andere dames het woord voerden, werd de zitting, die tien uren duurde, tot den volgenden dag uitgesteld. Men schrijft uit Zwolle: «De met roem bekende chanteuse mejufvr. A. Weinthal élève van Garcia, gaf zaturdag jl. alhier een concert waarbij zij in do voordragt van onderscheidene stukken haar heerlijk talent ten toon spreidde en eenen onbeschrijfelijken indruk op het publiek te weeg bragt. Men weet niet wat men het meest in haar moet bewonderenóf de welluidendheid en den omvang harer schoone altstem in de aria's uit Tancred en Donna Cari-tea óf het gevoelvolle van haren zang in Bleib bei mir, óf de treffende uitdrukking harer gewaarwor dingen, in het groote air uit Romeo en Julia.

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

De Kaleidoskoop (1846-1851) | 1850 | | pagina 2