HBS
16 November 1850.
N°. 46.
ADVERTENTIE-BLAD
X
pgiligÉ
IIS8»siSS
S$e Staatsbegrooting*
«WOUE, DEVENTER
Dit blad verschijnt geregeld alle Zaturdageo. De
Prtjs vaa bet abonnement is voor Zwolle, Deventer,
Zutphen on Apeldoorn 75 cent in de drie maanden
overal elders franco per post8"i/2oeot. Alle post
kantoren uemen bestellingen aan.
Do prijs der AdvertenliAn is van één tot vijf regels
50 cent, on 10 cent voor elkeu meerderen regel, be
halve 55centeegelregt bij iedere plaatsing.
ZtJTPHENAPELDOORN.
De Advertetrtién moeten vóAr Vrijdag middag ic
our ter Drukkerij ie Deventer xqn ingezonden.
Alle toezendingen voor dit blad bestemd moeten
franco geschieden hetzij door bemiddeling der Post
kantoren, of te Zwolle bij W. E. J. Tjeexe Willuik;
Deventer, k. Teb Gusxe; Zidpken J.H. -Meluxk;
Apeldoorn, B. Gcmnirg.
lil.
Hoe de voorstelling der voordeclige zijde van den staat on
zer financiën door den Minister waszoo verhindert -zulks
toch de kritiek niet om de voordragt, als het kleed, ter
zijde schuivende, de feiten als het eigenlijke wezen der zaak,
met bedaarden zin na te gaan en te ontledennoch laat zij
zich belezen er meer in te zien dan eenen gelukkigen zamen-
loop van omstandighedenwelke voor het oogenblik redding
maar niet den minsten waarborg voor de toekomst geeft.
Er zijn drie oorzakenwelke onzen finantiëlen toestand
voor het oogenblik zoo gunstig doen afsteken bij hetgeen wij
gewoon zijn: het batig slot der koloniale rekening, de ver
mindering, door het vorig ministerie op de begrooting ver
kregen de meerdere opbrengst der belastingen ten gevolge
van levendigheid in den handel en gewenschten afzet der
producten van onzen landbouw en nijverheid. De eerste is
geheel wisselvallig, zooals reeds daaruit gevoelig blijkt, dat
dit voordeelig slot nog niet opweegt tegen het deficit van
hetzelfde slot in het voorafgaande jaar. De tweede is van
blijvender aardwat posten aangaat als het inkomen der
kroonde uitgaven voor de Staten Generaalhetgeen door
het ten laste der provinciën te brengen verplaatst is, doch
overigens ongenoegzaam en steeds vaD den wil der Regering
afhankelijk. Dc derde is zeker de heugelijkste van allen,
doch even onzeker in duur als een heldere hemelzoo als
zich reeds thans weer het verschiet in donkere wolken hult.
Verblijdend zijn zulke omstandigheden altijd, doch dubbel
zouden zij zulks zijn, wanneer onze financiën in eencn ge
zonden toestand verkeerden en dergelijke buitenkansen aan
konden gewend worden om dezen tc versterken en staats
schuld te verminderen. Nu dienen zij slechts om vorig tekort
te dekken, en zijn daardoor eene krachtige herinnering, hoe
gevaarlijk steeds onze toestand is. Overigens geene reden is
er bij, die men direktelijk dank kan weten aan het tegen
woordig Gouvernement.
Maken deze overwegingen reeds koelijskoud valt ons
eene begrooting op het lijf, die in niets van de vorige ver
schilt, dan dat zij iets hooger is. Er was zulk eene verwach
ting ook ten dezen opzigte van dit ministerie, die beloften
van bezuiniging waren zoo stellig, de voorwaarden, warop
de voorgaande begrooting werd aangenomen, zoo uitdrukke
lijk, de hoop, dat wij nu eene begrooting zouden krijgen,
waaruit èn het stelsel van uitgaven èn dat van inkomsten zou
blijken op eenen anderen voet gebragt te zijn, zoo levendig.
Maar zij is jammerlijk teleurgesteld.
Onverwacht komt dit nu zeker niet, want niot eene der
regélingeuwelke uitsparingen van eenig belang moeten voor
afgaan zijn dit jaar tot stand gekomen. Op de tot stand
brenging van het defensie-wezen op de regeling van de Reg-
terlijke Magt, van den Raad van State, van andere zaken
was uitzigt gegevenmaar niets er van is volvoerdalles
verkeert nog op den ouden voet, en bij gevolg kon het
budget niet op eencn nieuwen gebragt zijn.
Wat het ministerie van Oorlog aangaat, het heeft wel niet
stil gezetenen tijdig is er een comité van defensie benoemd
om een geregeld verdedigingsstelsel te ontwerpenwaarna
eene vaste inrigting aan het leger zou kunnen gegeven wor
den maar de beraadslagingen over het adres van antwoord
hebben daaromtrent weer droevige zaken aan het vermoeden
gesteld. De heer Storm van 's Gravesandeofschoon lid van
het comité, spoorde de Kamer aan om bij de Regering aan
te dringen op het spoedig tot stand brengen van het verdedi-
gingsstel; dit zeide hij niet met bedoeling op het comité van
denfensiewant dit had met spoed gewerkt; een rapport
omtrent een gedeelte van het verdedigingsstelsel was reeds
maanden geleden aan de Regering medegedeeld een rapport
ten opzigte van de organisatie van een belangrijk wapen was
ook reeds voor eenigen tijd ingediend: ook zeide hij het niet
met bedoeling op het Ministerie, want hij voegde er bij,
dat er, helaas! omstandigheden bestonden, aan den Minister
er aan hem bekend;' die hoogst waarschijnlijk ten gevolge
zouden hebben dat er nog lange tijd zou verloopen eer die
organisatie werd vastgesteld. De Minister bevestigde dat alles:
het comité had met ijver en vlijt gewerkt; omtrent de orga
nisatie van het leger was een ontwerp aangeboden waarmede
de Minister zjch geheel had kunnen vercenigen het vorderde
echter nog de goedkeuring des Konings, het was bij Z. M.
aanhangig. Noch het departement van oorlog, noch het
comité van defensie was in eenig opzigt nalatig geblevenmen
had alles gedaan wat slechts kon maar... maar... bij Z. M.
aanhangig! Het is droevig, maar verontschuldigt niet.
De Minister weet bij het aanvaarden van zijn ambt, dat de
kroon onschendbaar is, en dat hij moet verantwoorden. Wan
neer men in het midden van 1850 de middelen kent om het
cijfer van een hoofdstuk der Begrooting te verminderen door
de'gewenschte regeling van eenige zaak, dan is het onverant
woordelijk die zaak tot in 1853 op den ouden voet te laten
bestaan en in 1851 op dien ouden voet tc laten betalen.
De Minister van justitie, bij gelegenheid derzelfde beraad
slagingen, liet zich niet .zonder eenige heftigheid uit over de
beschuldiging, dat hij niet genoeg zou gedaan hebben, en
trachtte aan te toonen dat hem geen tijd was overgeschoten
voor het doen eener voordragt ter regeling der regterlijke
magt. De natie zal dus al wederom te veel opbrengen, om
dat de Minister van justitie geen tijd heeft gehad om het
eerste en gewigligste wat hem te doen stond, te volbrengen.
Hetzelfde'omtrent den Raad van State, omtrent alle andere
zaken die op nieuw geregeld zouden worden. Voor dit be
slaat deze, voor dat gene reden tot verontschuldiging, maar
intusschen blijft het budget op den ouden voeten de natie
de oude knecht.
Na deze groote teleurstelling van namelijk in deze staats-
begrooting niet het programma van het Ministerie over onze
toekomstige staatshuishouding te vinden (wij blijven zulks ten
minste hopen) komt nog eene tweede. Door dien de tijd te
ver verstreken was, toen dit ministerie eindelijk werd aange
steld, om nog vele of groote veranderingen in de reeds door