nieuws- m
ADVERTENTIE-BLAD
50 Maart 1050.
N°. 15.
KALEIDOSKOOP.
SWOLSLE, »EVEMTEtt,
Dit blad verschijnt gerepeld alle Zaturdagen. De
Prijs van het abonnement is voor Zwolle, Deventer
Zulphen en Apeldoorn 73 cent in de drie ma'anden-
overal elders franco per postÖ7i/2cent. Alle post
kantoren uemen bestellingen aan.
De prijs der Adverlentiën is van óón tot vijf regels
60 cent, en 10 cent voor eiken meerderen regel, be
halve 35cent zegelregt bij iedere plaatsing.
ZUïPMEWAPE£Ö®®1ÏK.
De Advertentiën moeten vóór Vrijdag middag vier
uur ter Drukkerij le Deventer zijn ingezonden.
Alle toezendingen voor dit blad bestemd moeien
franco geschieden, betzij door bemiddeling der Post
kantoren, of te Zwolle bij W. E. J. TjeeskJVilusk;
DeventerA. Ter Guknb; Zutphen J. II. Mellikk;
ApeldoornB. Güsning.
Wij behoeven geene pajinodie te zingen, niet weder te
keeren op onze schreden, niet terug te nemen wat eens ge
zegd was: hoe vergeeflijk wij het vinden, dat een regtmatig
ongeduld over het langdurig wachten „naar de levendig wor
ding onzer grondwet voor een oogenblik het tegenwoordig
minsterie in de schuld aan het uiterste betrok, wij hebben
deze onbillijkheid niet begaan. Men heeft dan ook zeker
onze kleinheid over het hoofd gezien, tóen de reactionnaire
bladen juichten, dat de openbare meening en alle bladen,
van wat kleur, ookeenstemmig waren in de veroordeeling
van het ministerie; doch wij waren de eenige niet: de Over
ijssel, de Tielsche Courantde Zeew&che Courant hebben zich
evenmin door het ongeduld laten vervoeren terwijl de Nieuwe
Rott. C. in een hoofdartikel haar vroeger beweren van talmen
en laten wachten intrekt, de Arnhemsche een stuk van den
Overijssel overneemt, waarin de onopregtheid van den Neder
lander in deze beschuldigingen aan de kaak gesteid wordt,
en het Handelsblad .zijne palinodie zingt door het opnemen
van een ingezonden stuk varj den heer Fokker in de Zeeuw-
sehe C. Men ziet hoe jammerlijk de reactionnairen zich ver
galoppeerd hebben met die eenstemmigheid, terwijl de spoe
dige terugkeer van de begane onbillijkheid na de inlichtingen
des Ministers een bewijs is, hoe juist de meerderheid in de
Tweede Kamer heeft geoordeeld, toen zij den vijanden van
bet ministerie eene tweede interpellatie te dier zake ontzeide.
Eet antwoord door den Minister van Binncnlandsche Zaken
aan den heer D. van Twist gegeven, was zoo waar,, en de
aangevoerde redenen waren zoo natuurlijk, dat ieder, die niet
meer dan inlichting verlangde, er volkomen door voldaan werd;
dat hij, die meer zeide le willen weten, daardoor toonde an
dere bedoelingen te hebben, aan-welke de Kamer de hand
niet leenen mogt.
De reactie echter, die het ora heel wat anders dan om in
lichtingen of om de organieke wetten te doen is', toont er
zich niet mede voldaan. Het zal gewis niet noodig wezen,
azegt de Zutphensche C. dat wij ons gevoelen over den aard
dier inlichtingen in 't algemeen kenbaar maken. Het stil
zwijgen van de vrienden des Ministers in de Kamer, en in
ii de dagbladen is de welsprekendste veroordeelingdie mo-
gelijk was.". Welk een dwazen onzin durft zulk eene cou
rant ter neder schrijven bij gebrek aan degelijke argumenten.
De vrienden des Ministers in de Kamer zwegen! Moesten zij
misschien geapplaudisseerd hebbenop de herinnering dat de
Minister was ziek geweest? Neen het weigeren der Kamer
van eene tweede interpellatie, de terugkeer van de overige
bladen, en het alleen blijven staan van couranten als de Ne
derlander en de Zutphenscheis de welsprekendste goedkeu-
ring, die mogelijk was.
De heer Thorbecke was vier cn een halve maand minister:
daaivan had hij er twee noodig gehad om zich bekend te
maken met het loopende werk van zijn departement, ander
halve was hij er van ziek geweest, rest ééne maand. Wan
neer men in 4 weken geene wetten maakt van dien omvang
en dat belang en die dat voorbereidend onderzoek vereischen
als kieswet en provinciale wet, behoeft men nog niet in ver
zuim gesteld te worden; maar daarenboven, om te zeker
der te gaan, had de Minister commissies benoemd om hem
in dat onderzoek van voorlichting te zijn cn deze waren
met hunne taak nog. ten' achler. De Zulph. C. in haar
No. 11 wil van deze redenen alleen laten gelden de ziekte
uit meciedoogen maar omtrent de bekentenis, dat de mi
nister twee maanden had noodig gehad om den geregelder!
gang van zaken te leeren kennenroept zij zegevierend uit
i) Of waren de Heeren de Kempenaer en Donker Crrantrs inge-
8 wijd in de werkzaamheden van een ministerietoen zij die
«taak in. een veel gevaarlijker' tijd op zich namen?" Onbe
schaamder vergelijking kon wel niet gemaakt worden. Of
denkt de Zulph. Cr dat ieder reeds vergeten is, dat de hee
ren de Kempenaer en Donker Ctjrtids hunne portefeuilles reeds
in Mei (1848) aanvaard, hadden en zij derhalve in Novem
ber, de maand waarin de heer Tiiorbecke na vele moeijelijk-
heden en ontmoedigende onaangenaamheden minister werd
op dezen tot het bekend worden 'met het dagelijksche werk
zeven maanden vooruit gehad hadden. Dergelijke redenerin
gen toonen het best het gemis van degelijke gronden van be
schuldiging aan en hoe zich de reactionnaire partij gedwon
gen ziet uithoofde van' dat gemis tot volstrekte dwaasheden
hare toevlugt te nemen. Het was in Maart (1849) na IO'/ï
maand aan het ministerie te zijn geweest, dat de heer de
Kempenaer verordeningen gaf tot het bijeenkomen der Provin
ciale Staten in Junij op den ouden voet, terwijl de heer
Tiiorbecke in Maart' (1850) na 4'/a maand aan het ministerie
te zijn geweest het vooruitzigt geeft, dat de Provinciale Sta
ten, zamengesteld volgens de grondslagen der nieuwe grond
wet, nog dezen zomer zullen kunnen vergaderen.
Over dit vooruitzigt heft de Zulph. C. bij voorraad een
wanhoopskreet aanmaar wij stellen daar tegenover de be
daarde woorden van den geachten volksvertegenwoordiger,
den heer Fokker in de Zeeuwsche C. Het is zeker te be
treuren, dat die commissien niet spoediger verslag van hun
onderzoek en overleg hebben uitgebragt; maar aan het tal
men van twee dier commissienwier verslag nog niet is in
gediend, heeftde minister wijsselijk een eind gemaakt door
alle. de commissien tegen den 25 dezernaar 's Hage op te
roepen ten einde onder zijne voorzitting deze gewigtige zaak
te overwegenen te zien of men tot eene voldoende oplos
sing van het vraagstuk, alsmede van dat betrekkelijk den cen
sus, zou kunnen geraken. Wij mogen alzoo verwachten, dat
de minister van binncnlandsche zaken, die waarschijnlijk slechts
naar den uitslag dezer vergadering wacht om de laatste hand
aan zijn ontwerp van kieswet te leggen zeer spoedig daarna
dat ontwerp aan de overwegingen van den raad van state
zal onderwerpen, en het zal alsdan van den goeden wil en
de medewerking van dien raad afhangen, of de minister in
staat zal zijn om het ontwerp van kieswet, en ook van de
provinciale wet, welke hoogst waarschijnlijk zoo goed als ge
reed is, aan de tweede kamer bij hare wederbijeenkomst d. i.
kort na Paschente kunnen aanbiedenal dan niet.