Peaneïikfcersïicd.
(Uit respect voor mevrouw Knijpschaar gcb. Enrégistre-
ment, en hare jonge lui, als welke allemaal nog meer hou
den van trappen-schuren dan van een lied, hadden wij met
aan de groote klok gehangen, waar en wanneer de berijming
van navolgende schets zou worden aanbesteed. 01 een.paar
opgekomen poëten de hoofden in ééncn zak hebben gehad,
durven wij niet beslissen: kortom, de schets wordt nu maar
provisioneel medegedeeld, steeds wachtende op berijming,
zoo als we! méér dingen provisioneel zijn cn wachten.)
Ajakkes, die inkt smaakt zoo leehjk. Daar komt ons we
eene verzoeting op toe. (Hiervan het refrein te fabriceren.)
Nu, men had ook voorzorgen genomen. Wij hebben hoop,
cn zijn van den schrik bekomen. Wij staan ook niet alleen
op de wereld, want achter ons beweegt zich statig en voor-
zigti|T een lange staart van heeien en welgeziiiden. Ziet
maar eens: de groote zeef die ons cn het Haagje drenkt, is
reeds verrijkt met een monopolie. Daar kan eene fijne flesch
op staan, bij het paa§chlam. O, mijnheer I., gij zijt een
brave mijnheer T. Excellent zijt gij in tie fuik geloopen.
Spartel nu maar, cn sla in 't rond met armen en beenen.
Wij zullen diepe dienaars om u maken, met de beentjes ach
teruit. Nu gij van de eerste verkoudheid bekomen zijt, zul
len wij zoo druk om u heen staan dat gij niet weder togt
kunt vatten. En hoe drukker gij u weert, hoe meer papie
ren wij u door de reten zullen schuiven om ze te teekenen,
te lezen, te overpeinzen, uit te werken, om het er lekker
tjes warm onder te krijgen. En hoe uitvoeriger gij dan onze
schetsen opschildert, hotj harder het uit den staart zat rond-
klinken, dat gij maar een kladschilder zijt. O, die stem uit
den staart zal eens regt naar uwen zin zijn-, terdeèg liberaal,
constitutioneel zelfs, zoolang althans de fuik u omgeeft. Maar
wordt het u te benaauwdwij'zullen u tevens uit de fuik
verlossenwant gij zijt een brave mijnheer T. Dan zal er
een roem over u opgaan, hoe best gij het gemeend hebt.
Ja, 'wij. zullen zeer nederig bovendien u met onze vederen
laten pronken. En dat moet ook gebeuren, eer gij soms in
eene reuzenvlaag de beste fuik mogt stukslaan. Wat nood
toch? Onze staart is groot en rijk genoeg om u eenen plaats
vervanger te leveren, en met wien wij nog minder zullen te
stellen hebben. Dan treedt ook alles weder in zijne oude
regten. Plaatsen en personen zullen reuköfferen branden,
dat het een lust zal zijn rondom onzen staart, en dat alle zoe
tigheid onze tongen zai bedruipen als de inkt wat leelijk smaakt.
Om over den toestand onzer- postinrigting eenigzins te kun
nen oordeelen deelen wij de volgende woorden van den Heer
de Moraaznu laatstelijk in de 2de Kamer gesproken mede:
»De reden mijner zoo geringe ingenomenheid met dit brie
venvervoer van staatswegewordt daardoor nog versterktdat
in mij bekende plaatsen het personeel 'van hen, die aan de
postkantoren als directeur werkzaam zijnzoo veel te wen-
schen overlaat, in dien zin namelijk, dat die heeren hunne
betrekking schijnen te beschouwen of als Sinecure of als een
niet verwerpelijk bijzaakje. Van de provincie, welke ik be
woon, kan ik daarvan iets mededeelen. In ééne stad is het
van algemeene bekendheiddat de directeur zoo goed als niéts
aan de dienstzaken verrigt en alles 'laat nederkomen op zijn
Commies of Surnumerair; het is daar evenzeer bekend, dat
de brieven met de nachtpost aankomende, welligt om des
directeurs dierbare nachtrust geene stoornis te berokkenen,
niet aan het postkantoor, maar ten huize van den Commies
worden afgegeven; bevorens was deze, of liever zijn voorgan
ger op kamers woonachtig bij een koekbakker, mijns inziens
eene woning niet zeer geschikt om te dienen tot bewaarplaats
van aan de staatspost vertrouwde brieven men denke slechts
aan het gevaar van brand, 0111 van andere gevaren niet te
gewagen. Ik herinner mij, dat mogelijk een drietal jaren
geleden, aan het door mij bedoelde postkantoor, gedurende
den tijd, waarop het voor het publiek geopend was, iemand
zich vervoegde om een brief, in zich geldswaarde bevattende,
te laten aanteekenen, en hij daar toen alleen aantrof een jon
getje, ik meen onder den titel van Kandidaat-Adspirant-Sur-
Dumerair, ten wiens aanzien hij zwarigheid maakte den brief
af te geven, niet uit eenig wantrouwen jegens den knaap,
maar omdat hij zich door deze afgifte niet verantwoord rekende.
Bij afwezigheid van den commies, die welligt in den directeur
zulk een schoon model van ambtsijver zag, verlangde de af
zender den directeur te spreken, maar deze, niet eene traag
heid, eene van zelfheid, eigen aan elk, die zijn ambtsbe
trekking als eene loutere Sinecure beschouwt, liet zich lang,
zeer lang wachten, zoodat men verpligt was terug te komen.
Aan dat zelfde kantoor heeft men enkel ten gerijve der land
lieden schippers en andere personen welke op de twee be
drijvige marktdagen in de weekzich naar de stad begeven
de kantoor-uren zoodanig gesteld, dat hun de gelegenheid,
om aangeteekende brieven af te halen of in ontvang op te
nemen en brieven te doen aanteekenenöf frankeren, veeltijds
ten eenenmale benomen wordt, daar het kantoor van 's mid
dags twaalf tot 's namiddags vier ure, dat is juist gedurende
den tijd, voor de buitenlieden de meest geschikte, gesloten
is, in weerwil, dat aan dat kantoor werkzaam zijn, immers
werkzaam lieeten te wezen, een drietal personen, namelijk de
Directeurzijn Commies en een Surnumerair. Tot mijne niet
geringe bevreemding, M. II-, vernam ik dezer dagen dien
opzigtelijk, dat deze zoo gelukkig gekozen bepaling van kan
tooruren, zoowel als hetgeen ik reeds aanstipte, omtrent het
niet afgeven bij nacht der brievenvaliezen aart het postkantoor
zelf, alles was geregeld in gemeen overleg met de administratie
der brievenposterij, immers met den inspecteur, belast met
het toezigt over dat kantoor. Is dit nu wezenlijk aldus, dan
zijn de ambtenaren aan hetzelve geplaatst, "te verontschuldi
gen, maar dan schijnt die inspecteur ook de leer te huldigen,
dat de brievenposterij isvoor of om hare beambten, en dat
niet omgekeerd de beambten zijn voor of om de brievenposterij.
Zoo is in eene andere stad de directeur der brievenposterij,
tevens Wethouder, Notaris, Wijnhandelaar, en wederom in
eene derde stad vindt men deze betrekking van directeur ver-
eenigd met die van Burgemeester, Notaris, Dijkgraaf van een
heemraad- of waterschap, naar mij berigt is, met eene jaar
wedde van slechts f 1500."
Men ziet dat de directie der posterijen zelfs in de provincie
Holland niet veel beter is dan elders, en ze dus over 't ge-
heele land iVel zoo omtrent gelijk zal zijn. En om dezen toe
stand nu te bestendigen en de sinecures te behouden moet een
verderfelijk monopolie worden aangenomen en de nijverheid
door eene schreeuwende brievenbelasting gedrukt worden!
Zou men zoo iets van een volksgezind ministerie hebben kun
nen verwachten? Zou bij de meest aristocratische staatsin
stelling iets onregtvaardiger kunnen bedacht worden? Is het
te ontkennen dat op deze wijze de grooten ten koste van
het volk gevoed en vet gemest worden en hebben de socia- n
listen zoo groot ongelijk wanneer zij dergelijken toestand wil
len veranderd, en het belang van het volk op den voorgrond
gesteld hebben? Waarlijk, zonder de socialistische overdrij
vingen en uitspattingen te deelen zal men moeten toestem
men dat de maatschappelijke inrigtingen aan groote gebreken
lijden Het heil des volks zij de hoogste wet!
Aan de Redactie der Kaleidoskoop.
Zij prachenmaer en meinen Iniet
Sedert eenige weken had ons Zutphens slingermannetje geene
noemenswaardige projectilen meer naar het hoofd van den Va-
derlandschen Goliath geworpen, toen hij in zijn jongste zeer
eigenaardig Nommer (No. 11) wederom eene hevige dosis uit 4
den Nederlandervan den 12 dezer, geputte vuil waterachtige
gal tegen den zoo billijk gecerden Minister van Binnenl. Za
ken uitbraakte. Na, en als ter inleiding, zijne lezers te heb
ben vergast op de venijnvolste évomities over 's mans ziekte,
werkeloosheid en gebrek aan geestkracht NB. wou hij eigen
lijk- zoo gaarne den Minister ettelijke overhaast-zaamgellanste
organieke wetten hebben ontlokt gezien natuurlijk om er
later zijn voordeel mede te doenof - om billijk te zijn
welligt ook als laatste hoop op behoud van eenigen invloed
voor zijne partij, die, bij de invoering van waarlijk liberale
wetten op veieeniging en verkiezingen anders geheel verloren
raakt. De voorsmaak van dien hebben ze zeker nog niet ge
heel vergeten: wat moet men dus van hun-schreeuwen
denken? Doch onze Johan Rudolpu Thorbecke hoe goed ove-
rigens ook van vertrouwen, is nu evenwel de man niet om
in solche Sehlinge te vallen of de listige interpellatie-strikken
van eenen hoogst sluwen Gideon niet te bemerken.
Dat de 'vrienden des Ministers derhalve nog maar bedaard
een weinig tijds wachten op zijne daden, onze hoop zal ze
ker niet beschaamd worden 1 Men late Zijne Exc. zelf al het
noodige vooraf naauwkeurig onderzoeken en beproeven; want t
hoeveel hij op de voordragten en rapporten der nog funge
rende oude coterie mag vei trouwen, is meer dan waarschu-,
wend, is onlangs overtuigend gebleken! waarover 's mans
vijanden nog Judas-lagchend juichen! doch God geev' ook
voor 't laatst!
Zutphen den 22 Maart 1850.
Een vriend des Ministerie's Tiiobbeckb
Rosenthal en van 't Vaderland.
De Minister van financien heeft in de vergadering van de
Tweede Kamer der Staten Gen. te kennen gegeven, dat men
zich bij zijn departement onledig houdt met de herziening
van de bestaande zegelwet, met het doel, om eene verande
ring in het bestaande tarief te brengen, want hij erkent het,