ids naar gewoonte, cene wijziging op: hij wilde de interpel
latie in verband brengen met de mededeelingden vorigen
dag door den Min. van B. Z- gedaan; nog zou deze interpel
latie in verband staan met het op nieuw schorsen van de
werkzaamheden, waarvan het gerucht liep.
De heer vak Hall vereenigde zich met die wijziging, en
de lieer van Dam meende, dat het voor de eer en de waar
digheid der Kamer, en voor de eer van hare centrale afdee-
ling gevorderd werd, dat men, indien de werkzaamheden
werden geschorst, dan ook algemeen wetewaarom de Kamer
uiteen gaat, namelijk, omdat van den kant van het ministerie
geen genoegzaam werk gegeven is. Daarentegen achtte dehi.
Poortman de overdrevene zorg voor de eer der Kamer ongegrond.
De Minister van Financien wilde zich niet verzetten tegen
het gedane voorstel, maar de bezorgdheid, dat de Kamer
geene werkzaamheden zou hebben was overdreven a) het
ontwerp nopens de munt kon in behandeling genomen wor
den, b) den vorigen dag was nog een geheel nieuw ontwerp
ingediend, e) de beraadslagingen over de brievenposteiij zou
den de Kamer nog èen geruimen-tijd bezig houden, d) de
beraadslagingen over de prov. belasting in Friesland waren
reeds bepaald. Er zou alzoo genoegzaam werk voor handen
zijn om de Kamer tot het gewoon reces voor Paschen bezig
te houden. Voor het oogenblik zou hem alzoo de interpel
latie nopens het gebrek aan voldoend werk voor de Kamer
minder doelmatig toeschijnen.
De hr. Groen wilde, werk of geen werk, dat de Minister
van Finn. Z. nadere mededeehngen en inlichtingen gave,
doch de Kamer begreep, dat zij niet noodig waren, en wei
gerde het gevraagde verlof met 39 tegen 24 stemmen.
.En nog had hij er niet genoeg van, de heer Groen. Hij
is niet alleen taai van redenen maar ook taai van zin zelfs
zou men zeggen tot onbeschaamdheid toe, want de Kamer had
nu eenmaal beslotendat er te dier zake., geene interpellatie
meer zou plaats hebben. Ook in de zitting van maandag hield
hij de beraadslagingen over de wet op de brtevenposterij we
der op, door te trachten bij wijze'van motie van orde, het
onvoldoende tc betoogen van de-mededeeling van den Min.
v. B. Z. en verzocht nogmaals verlof om aan de Kamer zijne
bezwaren te doen kennen zoowel over het onvolledige dier
mededeeling als ook, in verband tot haren inhoud, over hare
hoogst gevaarlijke strekking.
Thans vielen echter zelfs de heeren van Hall en Donker
Cürtiüs hem af, zoodat hij zeide in te zien dat hij alleen
stond en dus zijne motie introk.
Wie toch dat gerucht omtrent de schorsing van de werk
zaamheden der Kamer uitgestrooid mag hebben? Het stond,
meenen wij, het eerst in het ook al ongeduldige Handelsblad.
{Ingezonden.)
Be Minister van SS. Z. Thorbeche Diplomaat
OF
»e JicB»omïeu<le partij liberaal.
Het is algemeen bekend, dat de Minister Tüorbecke kundig
schrander en hooggeleerd is, sommigen zeggen dat hij ook
vasthoudend is aan zijne begrippen en niet kneedbaar als het
regt, dat hij gedoceerd heeft; maar dat hij diplomaat is,
heb ik nimmer gehoord en (niet persoonlijk niet hem bekend)
nergens gelezen.
Dat het kunst is in het groote Auditorium te Leiden iemand
ad terminos non loquere (ten einde praats) te brengen heb ik
daar ondervonden en geleerd en vertrouw dat de ex-professor
Tuurbecke die kunst wel magtig zal zijn; maar dat nu de Mi
nister Tüorbecke dien ik den laatsten tijd op den voet ben
gevolgd -[ex ungue'leonerti) nu tegen de regels speeltheb
ik dezer dagen niet genoegen ontwaard.
Ik voor mij ben overtuigd dat het een groot geluk voor
ons land is, dat in de Tweede Kamer der Stateu-Generaal zijne
ergste tegenstanders tegen hem zijn begonnen te spreken en
hem te interpelleerenhet is eene rolverwisseling die niet an
ders dan heilzaam voor ons land kan zijn. Die Heeren waren
toch niet alien, bij het maken onzer nieuwe Grondwet, zoo
ingenomen met de grondslagen waarop onze organieke wetten
zullen gemaakt worden, waar zij nu naar vragen verlangen en
die zij dringend eischen. Is het niet een verblijdend en verbroe
derend teekenook buiten de kamers, nienschen daar men
het niet van verwachtte, reikhalzend te zien, ongeduldig wor
den en naar datgene dwingen waarvoor zij vroeger vreesden. Nu
zij mogen zich llaauw vleijen dat onmagt eene oorzaak voor
den cunctator (Fabids Cunctator bijgenaamd of de talmeraar,
een oud beroemd veldheer, die door dralen zijn tegenpartij
overwon) is; die veronderstelling is voor mij nog niet aanwe
zig: zoo die gegrond ware dan beware cie Hemel alle Ne
derlanders.
Wee over ons en den oud hollandschen LeeuwDit wapen
is nog een plegtanker. Hoe kwamen onze voorouders aan dien
zinnebceldigen Leeuw? denkelijk omdat zij zich verbeelden iets
met hem in karaktertrekken overéén te stemmen. Dit aange
nomen, is dan tegenwoordig bij ons de geheele Leeuwenaard
gevlogen? Zoo neen, welk man in ons land zou op den hui-
digen dag dan de meeste vereischten van dien aard, magt,
moed krachtfierheid kunde hebben om zijne sprongen te
berekenen en scherpzinnigheid of sluwheid om zijne tegen
strevers te aprivoiseeren of tam te maken? Dat dan de sprong
met de organieke wetten wel zij berekend is de waarachtige
wensch van W...
nu nog een voorstander van den
Deventer, 11 Maart 1850. Minister Tüorbecke.
Zoo is dan werkelijk het ontwerp nopens de brievenposterij
met het monopolie aan het i ijk aangenomeneen ontwerp
volgens de woorden van den Heer Costerus onzedelijk in
zich zelve, onzedelijk in hare uitwerking, ongeschikt om het
beoogde doel te bereiken en miskennende den tegenwoordi^en
Staat van zaken. Zoo zullen wij dan weer tot den franschen
tijd terug gevoerd worden toen ieder bloot stond door de
gens d'armes doorzocht en doorsnuffeld enbij het vinden
van een brief, geboeid naar de naaste stad opgebragt te wor
den om daar in de gevangenis te worden geworpen. Wat
zeggen wij? nog erger zal het zijn. Onverzegelde brieven wa
ren volgens de fransche wet nog vrijmaar de wet van ons
|cejaqi( ministerie is ook op opene brieven toepasselijk. Wie
ziet nu een einde aan de willekeur en vexaties, waaraan de
irije Nederlander en zijne correspondentie weldra zal onder
worpen zijn? Wie berekent de schade, die zooveel nijvere
handen, de nadeelen en belemmeringen die handel en nijver
heid in 't algemeen zullen treffen Waarlijk zoo iets in staat
is den genadeslag aan onze zieltoogende industrie te geven,
het is deze noodlottige wet. Dat wij van onzen minister van
finantiën geene hooge gedachten hadden, hebben wij meer
malen te kennen gegeven; maar dat een homogeen ministerie
met dit ontwerp kan instemmen, dat onze volkvertegenwoor
digers het konden aannemen; ziet dit is ons onverklaarbaar,
onbegrijpelijk! Wij willen de goede trouw der laatste niet
verdenken; maar bejammeren het dan al weer, dat ze meest
groote heeren zijn en met de burgerlijke bedrijven en omstan
digheden onbekend. Wisten ze hoeveel die aan eene vrije en
gemakkelijke correspondentie gelegen is, wij houden 't er
voor dat ze de wet niet zouden aangenomen hebben. Een
flaauwe hoop berust nu nog op de Eerste Kamer! Wilde deze
zich bemind bij het volk en gezegend voor het land maken,
geene schoonere gelegenheid dan thans. Bidden wij dat deze
den dreigenden slag nog moge afwenden.
Hoe onze nieuwe regering de lessen der Volkshuishoudkunde
betracht zien wij onder andere door zich eerst het monopolie
der Pharmacopoea toe te eigenen nu weer dat der posterijen
en wie weet wat volgt; terwijl de Volkshuishoudkunde leert
dat niets verderfelijker voor de algemeene welvaart is dan
monopoliën. Daarom hebben wij hier dan ook zoo'n geze
gend en welvarend land voor den nijveren burger, dat hij
God dankt zoo zijne betrekkingen hem vergunnen het hoe
eer hoe liever te verlaten en in Amerika werkelijke vruchten
van zijn arbeid te oogsten. Onbegrijpelijk dat men het zoo
in alles schijnt toe te leggen handel en nijverheid te schaden
en belemmeren en den burger te verdrukken en te grond te
rigten.
In eene der laatste zittingen van de 2e kamer vroeg de heer
van Eck, met permissie, aan den minister van binnenlandsche
zaken hoe het bijblad der Staats-Courant zoo ten achteren
blijft. En wat antwoordde Z. E.? Ilc weel het niell En de
kamer keurde dat antwoord goed door eenparig te zwijgen.
Dat antwoord was dus niet onbeschaamdzoo ais de Neder
lander, hatelijk genoeg, gelieft te zeggen; maar uit de goed
keuring der kamer volgt dat elk minister voortaan op élke
vraag dat zelfJe antwoord zal kunnen geven, en daardoor het
vragen zelf nutteloos kunnen maken. Dit wil de kamer dus:
want, wie de oorzaak wil, wil ook de noodzakelijke gevol
gen. De kamer heeft dus het interpelleren afgeschaft; of is
die afschaffing alleen tijdelijk? Dan was het niet meer dan
billijk want wiens daden men bezig is af te wachten moet
men niet lastig vallen met vragen.
De beteekenis van dat geheimzinnig antwoordwacht op
onze dadengegeven Op de vraag: wat is uw programma?
wordt meer en meer duidelijk. Het ministerie is tot heden
getrouw aan dat programma: het laat de kamer wachten!
Een onzer bladen bevat een vertoog Hel schip Holland
zinktgetiteld; hetgeen aldus eindigt:
i Eindelijk eindelijk scheen de dag gekomen, dat de Hol
land eeneu bevelhebber harer waardig ontvangen had; het