M
gg§B|
MEUWS- E\
Uil, ADVERTENTIE-BLAD.
26 Januarij 1830.
X". 4.
Fiscale belemmeringen.
KALEIDOSKOOP
atWOLLE, DEVENTER
Dit blad verschijn! geregeld alle Zaturdagen. De
Prijs van het abonnement is voor Zwolle, Deventer,
Zulplien en Apeldoorn 75 cent in de drie maanden;
overal elders franco per post87</2cent. Alle post
kantoren nemen bestellingen aan.
De prijs der Advertentiën'is van <5<5n tot vijf regels
50 cent, en 10 cent voor eiken meerderen regel, be
halve 35cent zegelregt bij iedere plaatsing.
25JT1PHEN, APELDOORN.
De Advertentiën moeten viór Vrijdag middageier
uur ter Drukkerij te Deventer zijn ingezonden.
Alle toezendingen voof dit blad bestemd moeten
franco geschieden, hetzij door bemiddeling der Post-
kantoren, of te Zwolle bij W. E. J. Tjeenu Willink;
Deventer, A. Tea Guann; Zutphen, J. H. Wellink;
ApeldoornB. Gunning.
I.
Met vreugde heeft iederdie in de aangelegenheden van
het vaderland belang steltvan tijd tot lijd de toenemende
beterschap van den Minister van binnenlaudsche zaken ver
nomen, als mede dat hij ztchhoewel binnen 's kamers
met werkzaamheden kan bezig houden. Van die werkzaam
heden verwacht toch de natie de eindelijke vervulling harer
wenschen ten aanzien der toepassing van de grondwet; en
hoe belangrijk dit reeds op zich zelve zij, zoo komt er' nop
eene omstandigheid bij, welke de afdoening dier zaak hoo-s^
wenschelijk maakt. Vóór toch kieswet, Provinciale- en ge
meente-wet tot stand gekomen zijn laat het zich niet denken
dat Regering of Vertegenwoordiging hare onverdeelde aandacht
aan eene herziening der belastingwetten zullen kunnen schen
ken, waaraan zoo groote behoefte bestaat, zoo in andere op-
zigten, als ten aanzien der banden, die zij handel en land
bouw en nijverheid aanleggen en de belemmeringen waar
mede zij den nijveren burger kwellen.
Men maakt zich angstig over de toeneming der armoede,
men zoekt naar de oorzaken men wil die vinden in de on
zedelijkheidde luiheid, het gebruik van sterkeu drank dei-
behoeftige klassen maar eene der werkzaamste oorzaken wil
men niet zien. Onvoorziene ongelukkenbuitensporigheden
luiheid hebben altoos bestaan en zijn altoos oorzaken °tot ver
lies van have cn overgang tot den toestand van gebrek en
armoede geweest; die ondeugden werken thans niet sterker
dan vroeger. Het is onbarmhartigheid, het is een hoon aan
het ongeluk de ellende, die geleden wordt en steeds verder
om zich grijpt, hoofdzakelijk aan ondeugden toe te schrijven.
Gebrek aan verdiensten gebrek aan arbeid is de groote oor
zaak zoowel van de zigtbare armoede als bijna uitsluitend van
die, welke onzigtbaar wordt geleden, zoolang de bittere
kamp tusschen het eergevoel en de herinnering aan betere da
gen met de schaamte om onderstand te vragen gestreden wordt
De mannen der Regering wisten wel, dat gebrek aan ver
diensten de vruchtbaarste kweekei- van het pauperisme is
doch het was bij hen met: de kwaal gekend, is half gene
zen,; zij leiden do handen in den schoot, mompelden wat
van overbevolking, cn wilden niet zien, hoe ijverig het be'
lastingstelse! tot vermindering vaii den arbeid bijdraag en
hoeveel een beter stelsel tot vermeerdering zou kunnen doen
Met het nuchterste gezigt van de wereld zeiden zij zooveel
wordt er toch met opgebragt, als er van geschreeuwd wordt
wanneer wij den nationalen rijkdom nagaan, en in verhou
ding daarmede de opbrengsten in andere staten vergelijken
is het verschil zoo verbazend niet! Maar zij bedenken niet
welke opofferingen kwellingen, verloren arbeid ongelden aan
de Commiezeneen deel der heffingen oplegtwaar de schat
kist nimmer iets van gewaar wordt, en, wat het ergste is
hoeveel arbeid zij verhinderden.
Wij hebben vroeger eens uiteengezet, hoe zeer de opheffing
van de turfaccijns den arbeid zou vermeerdcrderëns Wilt gij
i) eensklaps aan duizenden werk verschaffen (zeiden wij in No.
»20,1848) zonder iets te wagen, zonder leening, zonder
guarantievernietigt dan de belasting op den turf, die zoo
drukkend is voor de nijverheid en zoo smartelijk voor de
armoede, wier opheffing aan de eerste zoo veel vertier aan
■>de laatste zooveel verzachting zou aanbrengen. Talrijke 'huis-
gezinnen, die honger lijden, wonen in de hooge veenen cn
»hoe velen konden er nog meer wonen, indien zij on^e'hin-
»derd konden turf maken. Brand hadden zij dan van zelve
«aardappelen konden zij verbouwen op het afgeveende land'
8 de mest hiertoe benoodigd is zoo luttel, dat zij er van ei
nders gcene toe zoude behoeven; eene hut bouwen zij zich
«van dennetakken en plaggen, eenige stuivers 's weeks voor
«hunne overige behoeften maken zij van hun gegraven turf
»dien zij aan de bewoners van het platte land, die geen be-
teren bekostigen kunnen en thans alleen heideschollen bran-
sden, zouden verkoopen. Thans overstroomen zij het platte
«land cn maken er het wonen door hunne bedelarij bijna on-
dragelijkdan konden zij leven en zouden zij op hunne
«wijze landontginners zijn."
Welk een rijke bron voor vermeerdering van arbeid kon
ook de aanmoediging tot landontginning wezen? Hoe dit
wijls is er reeds aangedrongen op eene betere wetgeving op
dit stuk, op de afschalhng der tienden, de vereenvoudirimr
van markeverdeelingeuen wat verder de ontginnin» dimkt
of belemmert'.» Vergeefs; tot hiertoe bleef alles bij het oude
Hoe vele bedienden zouden er meer in 't werk worden ge'
ttel,d,' .fa^neeL' W'j 0nze bulasting °P dienstboden met
hadden Maar wij willen thans het overige personeel buiten
onze beschouwing laten, en alleen aan de patenten en do
accijnswetten denken. Welk een schromelijkcn invloed heb
ben die tergers en verdrukkers onzer nijverheid op de ver
mindering van arbeid. Bij elke verbetering, die men zou
willen invoeren, bij elke uitbreiding, die men aan zijne zaak
zou willen geven, bij elke vermeerdering van zijn werkvolk
vindt men de commiezen op zijnen weg, niet alleen al wat
men doen zal beloerende, maar meesprekende, of zij er ver
stand van hebben of niet, en verbiedende en bevelende-
maar voor alles nota houdende van de voorgenomen verbe
tering of uitbreiding of vermeerdering van knechts in het be
lang der schatkist. Zoo heeft de nijvere man de verhooging
van zijnen aanslag in zekerheid voor zich, terwijl de goede
uitslag in het onzekere ligt. Wie kan er bij zulk een toe
stand moed houden om iets te ondernemen, om een paar
man meer in dienst te nemen, om bij slappe tijden een paar
man, voor wien men geen noodzakelijk werk heeft, eene wiil
aan te houden? ieder wordt integendeel gedwongen om zijne
zaak zoo veel mogelijk te beperken en het met zoo weini"
knechten en werkvolk te doen, als maar immer mogelijk is