van staatsburgerlijke regten uitwerkt, ziet dan naar Engeland en hoort den grooten Peel in de vergadering der vertegen woordigers het daaraan dank wijten dat het Engelsche volk hetwelk ook gebrek aan werk en honger en zijne opruiders had zich niet liet medeslepen door de kwade voorbeelden van het vaste land. Wilt gij zien, wat eenc behoorlijke mate van uitbreiding der staatsburgerlijke regten voor invloed oefent op de stoffelijke ontwikkeling eencr natie, slaat dan het oog op België, en wij hopen, dat hierover velen zullen willen nadenken. IJdel en in hare onwaarde bekend zijn die schoonschijnende redeneringen van wezenlijke belangen en onvruchtbare verbete ringen van de kliek die tot voor weinigen tijd geregeerd heeft, en voor werken van openbaar nut geen tijd en geen lust hadconcessies weigerde of reeds verleende introk geene begunstigde dan uit particulier belang of ten believe van goede vriendenzoo als de landaanwinning te Harderwijk de Overijsselsche spoorweg, de kanalisatie van Drenthe, toch alle mislukt. Van die kliek is niets goeds te wachten noch vereenvoudiging, noch bezuiniging, noch ontwikkeling van welvaart, alleen vaderlijke begunstiging van enkelen, produc- tiefmaking der belastingen en financiële kunststukken. Die haar verdedigt uif het oogpunt van ontwikkeling en onder steuning der nijverheid is een onnoozele of een huichelaar. Ske circulaire vftia den ptius- Al was die circulaire gerigt tot de aartsbisschoppen en bis schoppen van italie, zij bevat veel dat van algemeenen aard en strekking is. Zij is een zeer belangrijk stukbelangrijk voor iedereen, welke ook zijne denkwijze zij. Er is veel uit te leereninzonderheid omtrent den toestand van Italie. In derdaad een paus, die een zeer bekwaam man tevens is, heèft onvergelijkelijke gelegenheid om van velerwege te worden in gelicht. Zelfs om het eenzijdige der inlichtingen in te zien, kan het zijn oordeel niet aan middelen ontbreken. Die circulaire kan beschouwd worden als een korte inhoud van hetgeen de roomsch-catholijke kerk beweert en begeert in onzen tijd en toestand. Veel staat er onbewimpeld en rond in opgeteekend. De paus verklaart zich tegen onbeperkte vrijheid van denken, spreken, drukken en lezen. Hij houdt het communisme en socialisme voor uitvloeisels van het pro testantisme, en heeft grooten afkeer van alle drie. Hij is bevreesd voor het indringen van-alle drie in Italie; en keurt het bijbelgenootschap sterk af, als gevaarlijk en Vervalschend. Hij acht het noodig, dat priesters van kindsbeen af worden opgevoed en bewaakt door priesters; ten eiudc niets van on- roomsche strekking hen bereike, on zij niet afvallig worden, zoo als van eenigen reeds beleefd is. Hij verlangt ook priesV terJijk toezigt over alle scholen en onderwijs. Hij houdt veei van kloosters, wanneer ze goed bestuurd worden. Hij ver wacht veel van het vormsel. Openbare nalating van het vas ten keurt hij zeer af. Hij roept de bescherming der magt- hebbenden in over de kerkelijke eigendommen. Zeer nood zakelijk acht hij ieders zorg voor de zaligheid zijner eigene zielen daartoe de kerkelijke leer omtrent toekomstige ver gelding. Hij betoogt de goddelijke instelling van alle rege ring, en vermaant tot onderwerping en gehoorzaamheid. Naar zijne meening kunnen de volken zelve geene regering daar- stellenen vervallen zij bij hunne pogingen daartoe tot bur geroorlog met het gevolg dat nieuwe dwingelanden optreden in de plaats der vorige vorsten. Hij vermaant den minderen man en de behoeftigen om getroost en lijdzaam hunne lasten te dragen, alzoo buiten de roomsche kerk hunne lasten nog zwaarder zouden zijn. en die lasten niets beduiden bij het heerlijk loon dat hen wacht. Hij wijst op de beschaving en welvaart in de roomsch-catholijke landen, en op de veiach- tering van oostelijker gewesten. Het geneesmiddel is volgens hem te zoeken in herrijzing der roomsche kerk en hij schijnt niet te verwachten-, ofschoon hij hiervan zwijgt, dat die her rijzing op nieuw zou worden opgevolgd door diergelijke ver schijnselen als protestantisme, socialisme en communisme. Hij beveelt aan, om in gebeden de redmiddelen voor te diagen, ook aan gods moeder en aan de heiligen des hemelsten einde, ook op voorspraak door die moeder en heiligen, die redmiddelen worden erkend en ingevoerd. Er ligt een grondtoon in die circulaire welke ons voorkomt hoogst verblijdend te zijn. Namelijk zij is overvloeijende van oorspronkelijke en onwillekeurige hulde aan waarheid, regt- vaardigheidregtschapenheid verstandigheid en natuurlijk heid. Het catholicisme wordt er in beschouwd en aangedron gen als daarmede vereenzelvigd en daarop steunende. Deze vereenzelviging en gesteundheid is wel is waar een giootpunt van verschil tusschen de beslaande meeningen. Maar indien eene rigting zich van die hulde uitzonderde, wat zou men van haar verwachten? En hoe levendiger alle rigtingen zich in die hulde vereenigen, des te meer hoop is er, dat eenmaal uit dat gezamenlijk gehuldigde eene betere toekomst zal op dagen. Voorondersteld eens, dat Tiiorbecke slechts had voorgege ven, ziek te zijn, om tijd en rust te vinden tot opzigt en bestuur over het ontwerpen van vela» wetten die hoog-noodig zijn; dat zou bewijzen, dat onze ministeriële inrigting niet deugt. Want wat door valsche voorgevens moet worden bruikbaar gemaakt, dat deugt niet. Een hagenaar zal er mis schien glimlagchend en medelijdend de schouders van opha len, dat wij «vitten" op zoo iets onbeduidends en alledaagschs als een voorgeven, en dat nog wel in zaken van regering: maar, vooreerst is hij daar dan een hagenaar voor; en in de tweede plaats vragen wijof een staatsman beter werk zal afleveren, als hij zich opsluit in eene politieke heeren-prison. Ons dunkt, de weinigen die tot in zulk eene prison zullen weten door te dringen, moeten in den regel juist degenen zijn die niet allergracieusste beleefdheid beloitcn trachten te vangen en er overigens voor het welzijn des volks het minste deugen. Een minister heeft wel noodig, om nu en dan den dampkring der hofstad te ontvlugtennaar den fi isschen wind en het onbezwalkte zonlicht der ruimte; of naar menschen die altijd een apenrok aan 't lijf zou staan of hij niet voor hen gemaakt ware. Uit 's 'Gravenhage meldt men dat de minister Thorbecke zoo ziek niet is als men denkt; dat hij althans geene keelte- ring heeft, en zijn broeder ook bevorens niet daaraan, maar aan eene zenuwzinkingzieklegestorven is; voorts dat de ge noemde Minister van zijne wat hoog opgegevene ongesteldheid profiteert, om, vrij van lastige bezoeken, des te drukker te kunnen werken, en hij zulks dan ook ijverig doet. Treurig is het op te merken hoe de staathuishoudkunde bij ons miskend, of, wat nog erger is, verkracht en verwron gen wordt naar de verderfelijke aristocratische begrippen van hen die ze leeraren. Zoo dachten wij bij het lezen eener re censie van Mr. W. R. Boer over Heldring's Christendom en armoede. (Lelterl. Maands. 1850, N°. 1). De schrijver, die zich door de vertaling der werkjes van Bastiat heeft doen kennen, komt daarin weer met de jammerlijke bewering voor den dag dat armoede het gevolg van overbevolking is; en wil dus, o gruwel, het huwelijk onder de mindere klassen zooveel mogelijk tegengegaan en nieuwe geboorten voorkomen hebben; terwijl «zonder de deugd der onthouding aan geene blijvende verbetering in den toestand der arbeidende klasse te denken is." Wij willen niet uitweiden over het onmenschelijke noodlottige, godonteerende van znlk eene gedrochtelijke leer; alsof de Voorzienigheid slechts enkele begunstigden tot het genot des levens genoodigd had,,en de overigen afgewezen of verworpen wilde hebben. Wij weten wel dat Malthus zoo iets voorgesteld heeft, maar in geen punt is hij door latere en grootere staathuishoudkundigen grondiger en volkomener wederlegd. Zonder een communist of socialist te zijn, mag men toch met overtuiging aannemen dat de Hemelschc Vader voor al zijne kinderen op aarde het noodige ter onderhoud geschonken heeft: het zijn alleen de verkeerde rnenschelijke inrigtingen die den een duizendmaal meer geven dan hij in de grootst mogelijke weelde verbrassen kan; terwijl noodwen dig een groot aantal daardoor gebrek lijden. Eene onpartij dige volkshuishoudkunde leert ons dan ook onwraakbaar, dat bij eene behoorlijke inrigting der maatschappijen geene over bevolking te vreezen is, maar eene toenemende bevolking in derdaad naar de bedoelingen des Hemelseen zegeneen bron van te grooteren voorspoed is. Schande over hen dus die de waarheid en de wetenschap naar hunne valsche, egoïs tische inzigten vordraaijen en liever dan de middelen te wil len die onder het menschelijk bereik liggen om de maat schappelijke inrigtingen te verbeteren den Hemel beschuldi gen en hunne natuurgenooten willen verderven en vernietigen. Dat wij onder die middelen de communistische en socialis tische overdrijvingen niet bedoelen, zullen wij niet behoeven te verzekeren. Alleen van een beter belastingstelsel, dat de nijverheid ontwikkelt en de armoede niet op alle wijzen be vordert zoudenop onwedcrlegbare grondenreeds schier wonderen te wgchten zijn. De Hoogleeraar Vreede komt in eene tweede brochure terug op zijne oniijdige verdedigiug van het ministerie Donker-Curtiüs- de Kempenaer, en herhaalt zijne afkeuring van hetgeen hij de coalitie der Kamer tegen dat ministerie noemt. Dit geschrift is eene beantwoordiging van den Heer Groen van Prinsterer, die de kamer tegen den Hooggeleerden aanval verdedigd heeft. Het schijnt weinig logisch het hoofdbewijs voor de gegrond heid van aanval en verdediging te putten, uit de stelling, dat

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

De Kaleidoskoop (1846-1851) | 1850 | | pagina 2