Süeaetle. JParadoxeas. Om de natie verder in, haregevoelloosheid en onverschilligheid te sterken, neemt het Handelsblad weer bet oudeen versleten woord vertrouwen te baatvertrouwen in de loyauleit van het Huis van Oranje; hetwelk gestaafd wordt mel de herinnering aan de stadhouders Willem 1 tot Willem IV, die, mannen des volks, telkens geroepen werden om de aristocratische "overmagt te bedwingen. Van latere tijden wil het Handelsblad nu niet gewagen. Fraai! Maar wat helpen die oude tijden ons, die in de latere kven? Toch moeten wij nu ons vertrouwen stellen op Willem 111. Zou die koning nu de natie, het volk, de kern der burgerij van zich vervreemden? JMeen, dat zal hij niet; reeds heeft hij zich, met de verklaring, dat mj een ministerie wilde zamenstellenhetwelk vertrouwen on vinden bij de volksvertegenwoordiging, aanspraak op aller liefde en achting verworven." Waar moet het heenwanneer men eenen jongen vorst zulke schaamtelooze vleijenjen in het aangezigt zegt, dat zijne verklaringen alleen voldoende zijn om aanspraak op aller liefde en achting te verwerven en zulks op een oogenblik, dat men de kabalen en listen begint te leeren kennen, die aangewend worden om de combinatie, welke aan die voorwaarde voldoen zou te verstrikken en te verdringen. Gelukkig heeft men niemand kunnen vinden el ie de open bare meening en den algeme'enen wensch heeft durven trolse ren, zoodat men, na alle middelen uitgeput te hebben, zich gedwongen heeft gezien tot Thorbecke terug te keeren en nu voert het Handelsblad de vleijerij ten top, en noemt «deze daad van Willem III weinig minder lofwaardig dan de benoe ming der Commissie tot Grondwetsherziening in het vorige jaar", waarvoor Willem II drie of vier standbeelden worden opgerigt! Een constitutionele staat is niet ingerigt op een blindelings vertrouwen, maar op eene verstandelijke controle. De mis- kjgjmng dezer waarheid heeft al de ellende, sedert 30 jaar, over ons land gebragt. Was het vertrouwen in het eerst eene vergeeflijke dwaling, na zoo veel leergeld gegeven te hebben, wordt het eene onvergeeflijke dwaasheid. Het volk behoort vertrouwen te stellen op' de bewustheid van de magt der algemeene deelneming en publieke meening; die het op iets anders vestigen wil verplaatst het op een welgrondwaar geen vasten bodem te krijgen is. Nu elders in Europa fransche achterstraat-philosophen en mofsche zeissenzwaaijers hebben uitgeraasd, en vooreerst weder onder den duim zijn; vrat nu? Nu zijn de oude vorsten en aristocraten weer heele Pieten. Zij (lurven weder. Zij zien we der even helder in, als te voren, dat «Jan Rap en zijn maat" niet zoo fijn zijn opgevoed, als zij. Welnu: zij gaan dat volkje weder bedwingen; en tegelijkertijd het overige volkje, al is het wat minder ruw, el is het veel degelijker en be schaafder dan zij, maar niet zoo fijn. Zij gaan het weder bedwingen, des noods met geweld. Want, de orde te rege len, alles voor te schrijven, en over de geldmiddelen der volken te beschikken, dat komt hun toe: wie twijfelt eraan? En zoo er iemand aan twijfelde"dat zou hem gevoelig moe ten worden afgeleerd: dit spreekt van zelf. Evenwel, zij zijn te lijn om geweld te verkiezen, zoo het vermeden kan wor den. Liever weder het oude kuustnet! Wie patrijzen onder het net verschalkt, is een stroopermet menschen is dat juist andersom. Welaan dan, het oude net weder te voor schijn! Dat net van vormen, van wijsmakerij, van maskers en rollen, van herkomst en gewoonte, van dreigen en lok ken, van koopen en omkoopen van schijn, van ellende. Natuurlijk! Hoe zou een vorst of aristocraat anders rede neren? Zij staan hoog. Zij weten het. Zij zijn wijs. Er is echter één ding dat zij in hunne wijsheid schijnen te ver geten. Namelijk, dat juist de oude manier oorzaak was der joDgste wanorden. Terugkeer tot de oude manier is voorbe reiding van nieuwe wanorden. En zij konden wel eens vrees lijk zijn. Zou in het pretmakershoofd van dien papegaaijenschieter een heldengeest schuilen, die, hoe hij geslingerd worde, toch oprijst en uitblinkt over Europa; die waarheid geven zal, in plaats van schijn; genezing, in plaats van Ploften; herrij zing tot menschelijkheid eri waardigheid, in plaats van baat zucht, vuilheid en ellende?^ Is hij de eenigewiens reactie den reglen weg inslaat? O, dan zal de dankbaarheid niet uitblijven. De nieuwe ministers Thorbecke en van Sonsbeek zijn beide overijsselschenbeide zwolschenschoon de laatstgenoemde een deel van zijne vroege jeugd in Deventer en op het land heeft doorgebragt. Zij zijn ons daar niet te miri'der om. Zwolle heelt in de laatste tijden verscheiden zeer bekwame mannen opgeleverd in het administrative en practischc. Maar, vallen beide niet somtijds in het paradoxe, in het ge heel eigene, in hetgeen afwijkt van het algemeen aangeno men c? O, laat ons dat niet afschiikken. In tegendeel. Er is wel eens opgemerktdat juist het paradoxe een kentceken is van genie. Inderdaad, wij meenen in I hokbecke een zeer krachtig, in van Sonsbeek een zeer scherpzinnig verstand te zien. Wij meenen juist in het paradoxe eenen waarborg on te merken tegen die 'gelukzoekerij van karakter welke zich sluw en gaarne weet te plooijen naar allemans begrip, naar de stokpaardjes van dc groote meerderheid ol' van alwat mae- tig is. En dan verder, het paradoxe moge zijne nadeden hebben in het meer dagelijksche leven, wij meenen in di onbelievendheid van karakter eenen tweeden waarborg te moet te gaan, namelijk tegen een verderfelijk vasthouden aan het paradoxe, dim, wanneer er hooggewigtige belangen, de belangen des lieven vaderlands, mede gemoeid zijn. Neen uit dien hoofde hebben wij geene vrees. Maar wij vreezen de inrigting onzer ministeriën eene inrigting die zoo lang bestaan heeft, dat er moeilijk met eenen tooverslag verande ring in is te schaffen. Alles gaat er op des ministers naam. De minister moet het hoofd breken met duizend bijzonderhe den van ondergeschikt belang. Het mindere moet er voor gaan, en het voornaamste moet wachten. Wij hadden daar om vooral Iiiorhecke zoo gaarne vrij gezien van een eigenlijk en bijzonder departement. En wij hopen nu, dat zijn ver stand een middel zal weten te vinden waardoor de vermoei- jende beslommeringen i^er loopende menigte van betrekkelijke kleinigheden, op naam en verantwoording van subministers of andere ambtenaren gebragt wordt. Een onzer nieuwsbladen deelt den volgenden brief mede van een ongelukkigen huisvader, die wegens de patentbelas ting vervolgd werd, aan den ontvanger der directe belastin genbenevens deszeifs antwoord: Wei-Edele Heer! Hiermede neem ik de vrijheid, daar ik aanzegging van een krijgsman ter inlegering heb ontvangenwegens het nog te betalen patent, mij daarvan nog eenig uitstel te willen verkenen; de oorzaak daarvan is, ik uit deze betrekking ge raakt ben doordien dezelve geene voldoende middelen van be staan opleverde. Reeds meer dan vier maanden ben ik geheel zonder verdiensten, waardoor ik dan ook niet in staat was, het verschuldigde te kunnen voldoente meerdaar een zwa re last van eene huishouding met vijf kinderen op mij drukt, zoo kunt UWEd. zelf mijne positie wel inzien; mijne vrien delijke bede is dan dat UWEd. mij nog eene ruime maand uitstel toestemmen wildewanneer ik alsdan zorgen zaldat zulks aangezuiverd is. Smeekend bid ik UWEd. mij van het bedreigde te willen verschoonen en mijn biddend verzoek gunstig te willen inwilligen, in afwachting UWEd. mij niet verstooten zult, noem ik mij met achting, enz. ANTWOORD. «Wanneer de kennisgevingen van inlegeringen zijn uitgesehre- »ven, kan er geen uitstel meer verleend worden, strijdig met najje mogelijke instructie. Aanstaande maandag neemt men een i> aanvang.... (onleesbare woordcu).... met de rondzending der «manschappen; dit tot informatie! Overigens worden er geen «brieven of aanzoeken van dien aard meer aangenomen." Wij willen op den meerder of minder beleefden toon waarin deze stukken gesteld zijn, geene aanmerking maken; maar vragen of het niet ellendig is dat de nijvere burger op die wijze ten gronde gerigt en ongelukkig gemaakt wordt door eene patentbelasting, die niet van de verdienste geheven wordt noch veel minder in evenredigheid van het vermogen staat, maar die met schi omclijke willekeur op alle pogingen om op eene eerlijke wijze den kost te verdienen drukt, en duizenden ten bedelstaf brengt; die zelfs van hem die zonder verdienste is, het laatste bloedgeld eischt. Ilopen wij eindelijk van diW schandaal, dat voor het algemeen van oneindig meer belang is dan een weinig meer of minder politieke vrijheid, verlost te worden Donderdag jl. heeft de afgetreden minister van Binnen- landsche Zaken de hoofdambtenaren van dat departement aan zijnen nieuw benoèmdën opvolger voorgesteld, daarbij te ken nen gevende, dat al de hangende zaken bijgewerkt waren. De nieuwe minister antwoordde daarop, dat hij niet anders mogt verwachten van iemand, die steeds zoo werkzaam is geweest. Na wederzijdsche pligtpleging is men gescheiden. De heer Thorbecke, het nationaal gebruik volgende, reikte den heer de Kempenaer de hand, doch deze laatste, dit waarschijnlijk niet convenabel achtendesalueerde en verwijderde zich zoo dat wij ooji hier zelfs de toepassing van het spreekwoord vonden: «bij het scheiden van de markt leert men de kooplui kennen-' (T. N. 11.'j Te Rotterdam is in dit jaar niet alleen rundvee naar En geland uitgevoerd maar tevens is er mager vee ingevoerd om hier geweid te worden even als nog in het begin dezer eeuw jöng vee uit Holstein in het Mastenbroek vet geweid werd van welk gebruik reeds Brumanus in zijne Res Tran- sisalanea gewag maakt. MHM

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

De Kaleidoskoop (1846-1851) | 1849 | | pagina 2