iüilmiM
den voorgrond en schoof de hoofzaak geheel en al uit het
gezigt. De redenering van den heer van Bck, zeide hij, komt
daarop neer, om inlichtingen te vragen aan de ministers,
■waarom eene decoratie niet verleend is door den Koning.
Maar de decoraties worden verleend naar zijn welbehagen
en het zou bespottelijk zijn om aan de Ministers te vragen
want daar kwam de eigenlijke vraag op neder waarom
het getal gedecoreerden niet nog grootcr is, waarom een nog
grooter deel der natie niet gedecoreerd is? Buitendien, der
gelijke vragen grijpen regtstreeks in op de pi erogatieven der
kroon de decoratie is eene handeling des Konings, en
"ook uit dien hoofde wenscht spieker, dat de Kamer geen
verlof geve tot het doen der genoemde vragen.
De heer van Eck liet zich vangen in den strik. Hij ging
de nieening weerleggen, dat de Regering geene inlichting zou
behoeven te geven omtrent daden door den Koning als ko
ning verrigtcn liet dc hoofdzaak rusten.
Het was te vergeefs, dat de heer Tuohbecke op eene regt
humane wijze den heer van Eck op eenén beteren weg zocht
te helpen door de aanmerking, dat Art. 97 van het Regle
ment van orde wel spreekt van het viagen om vcrlol tot het
doen van vragen, maar geenszins van het opgeven der vragen
zelve; dat de spreker zich dus had kunnen bepalen tot aan
duiding van het onderwerpdat hij op het oog haden tot
het verzoeken van verlof om op een nader le bepalen dag
daarover vragen aan de Ministers te doenen datten -
gevolge dier aanmerking, dit verzoek in omvraag gebragt
werd. De kwestie was nu eenmaal onder een valseh gezigls-
punt gebragt, en met 43 tegen 4 stemmen werd -het gewei
gerd, en blijft mitsdien en het land, en de Vertegenwoordi
ging, en het korps officieren der zee- en landmagt over zulk
eene hoogst gewigtige zaak in bekommerende onzekerheid.
Vreemd mag het overigens voorkomen, dat juist de heer
Seoet, een der huldigings-gedecoreerdenzich zoo bepaald
tegen het doen cener interpellatie aan een paar ministers
verzette, daar hij zelf reeds tweemalen, zonder verlof te
vrpgenvan het regt der leden om te interpelleren heeft ge
bruik gemaakt, en nog zeer onlangs den Minister van Kolo
niën met zulk een vloed van vragen overstelpte, dat geen
zeven Ministers zouden in staat geweest zijn ze allen voetstoots
te beantwoorden.
Hetgeen men zonder omstandigheden en buiten mate zich
zeiven veroorlooft, behoort men anderen, die het met alle
bescheidenheid verzoeken, met le weigeren.
Nu ja, laat het kinderachtig zijn, interpellation te maken
waar geen formeel gevolg aan kan gegeven wordener was
toch iets manhaftigs in dat kinderachtige, 't Is een vuist die
zich oefent, en misschien een heldenvuist wordt. Laat u
noch verbluffen, noch versuffen, welmeenende en onbe-
naauwde, als niet aanstonds een daverend handgeklap u tot
driestheid zoude verleiden. Een ander maal zal het potje
meer bekookt zijnen wordt er fikscher kost uit opgedischt.
Nu reeds zal het standje niet vergeefs in dc wereld zijn ko
men kijken.
Te rijke woordenschat sluit op den klank van el:
Dan dat een letter y hem aanstonds 't rijm voltrek.
O, dat de roekeloosheid der terugdrijvers ons toch dien
schat niet verspcle dien wij nog bezitten, namelijk den eer
bied voor de wet en voor het wettige! Veel gebrekkigs in
de wetten verdragen wij geduldig. Maar wordt de invoering
van het noodige en de verbetering ons immervoort onthouden
of ontdraaiddan kan er een tijd komen van ongedulden
zouden krenselige karakters eenen verkeerden tuon kunnen
aanslaan. Hier en daar in het buitenland zijn rust en veilig
heid verbroken, juist door die ontevredenen welke niet
meer vroegen naar de bestaande wet.
Zijn dan die tielsche raadsleden allemaal bombarie-kwaste-
Jorums? Ach, zij zijn ree-ds van hier en daar bejegend als
malle rekenmeestersdie zich slechts tot hun eigen nadeel
zouden verrekend hebben. Zoo als de waard is vertrouwt
hij zijne gasten. Werd er niet om gedacht, dat er nog man
nen in ons land zouden zijn welke iets hoogers beoogden dan
plaatselijk belang? Neen, die tielsche mannen, al hebben
zij de wet verkeerd begrepenzagen in tielsche afgevaardig
den nog geene vertegenwoordigers van het enkel tielsche. Zij
verdienden niet, dat groote hecren veinsden, weinig notitie
van hunne singulierheid te nemen. Wel, zoo zij eens gelijk
hadden? Moeten dan de staten cener prdvincie verordenin
gen maken waarvan naderhand voor de regtbanken de grond
wettigheid wordt betwist? Ons dunkt, wij hebben vroeger
in verscheiden opzigten reeds overgenoeg de proef gehad van
dusdanig betwisten. Zoo gaat het, als in den Haag het noo-
digste en voornaamste wordt op de lange baan gesehoven.
Wij willen hopen dat uit dc addit. artt. 1 3 en 5 der
Grondwet klaar cn duidelijk zal betoogd worden, dat Tiel
zich (zeker te goeder trouw) vergist heeft. Mogt het tegen
deel overtuigend worden aangetoond,^ dan ligt de schuld der
verwarring niet aan Tiel. Dan heeft liel niet alleen bedoeld,
de Grondwet boven alles te stellen maai het werkelijk gedaan.
Wijders mogen wij wel bedacht zijn op een gevaar dat oris
ligtelijk reeds tegengrijnst uit een dompcriaansch profiteren
van die tielsche historie. Dikwijls namelijk is reeds bemerkt
dat ons een regter ontbreekt over geschilpunten van staatsrat.'
Die regter zal ons nu welligt geschonken worden, en het
geschenk ons als een mirakel van volksliefde worden aanb
rekend. Er zal bij worden iri aanmerking genomen, dat de
gewone regter wel van burgerlijke en strafzaken weet, maar
te weinig in staatszake^n geconlijt is. En alzoo voortredene
rende zal men enkel óf gedeeltelijk administrateuren met de
reglsmogt over zaken van staatsregt trachten te bekleeden. In
dit geval zouden wij veel liever van zulke speciale cn zooge
naamde regters geëxcuseerd blijven. Nu althans loopen on
grondwettigheden alle dagen gevaar van door pleitende par
tijen aan het licht te worden gebragtdat leert dc hardlee-
rigsteri nog cenigzins oppassen. Maar dan zou alle geschil
over grondwettigheid naar dien specialen regter verwezen
wordenen de meeste partijen zouden nog liever op hare
zakken passen dan op de Grondwet.
Zoo'men zegt is mede eene der redenen van de aftreding
des ministers Uoisker Curtius dat hij op eene verandering
van ons belastingstel aandrang, doch zijne Collega's hiervan
niets wilden weten. Als dit zoo is, is het blijkbaar dat de
Natie met de geheele grondwetsherziening cn directe verkie
zingen niets zal gewonnen hebben, daar de 'voornaamsteja
eenige reden, durven wij zoggen, die tot den ondergang des
lands leidt cn den wrevel en 't ongenoegen des volks opwekt,
in de drukkende en verpletterende belasting voor de midden-
en lagere klassen bestaat. Niemand ook die zijn verstand
gebruikt, of hij zal bevroeden dat dit op den duur onmoge
lijk zoo kan blijven, en er dus vroeg of laat (de Hemel weet
hoe spoedig) iels gewigtigs gebeuren moet om dezen onna-
tuuriijken toestand te herstellen. God geve de Regering wijs
heid om dit nog bij tijds in te zien. Wie het verderfelijke
van ons tegenwoordig belastingstelsel eenvoudig maar duide
lijk wenscht aangetoond te zien, wijzen wij op een dezer da
gen uitgegeven werkje, getiteld: Ons belastingstelsel oorzaak
van Nederlands vervalmet aanwijzing van middelen lot her
stel. Hij zal daaruit zien., dat niet alleen het stoffelijk, maar
ook het zedelijk verval der natie hiervan het noodwendig ge
volg is en zijn moet, en de tegenwoordige belastingen het
volk (dat is den midden- en lageren stand) niet alleen tot
armoede en ellende brengt; maar het ook tot allerlei on
deugden en misdaden leidt; in één woord, het arm en
slecht maakt. De schrijver deelt als voorbeeld de volgende
werkelijk gebeurde geschiedenis mede, zoo als men er, he
laas! duizenden zou kunnen vinden.
«Een kundig en ijverig timmerman, gehuwd cn vader van
vijf kinderen, geraakt, door het overlijden van zijn baas, te
gen den winter zonder werk. Vroeger nimmer gebrek ge
kend hebbende, was ook het genot van onderstand hem bij
ondervinding vreefnd de schaamte wederhield hem ook nu,
hoezeer de behoefte spoedig klom; want alle pogingen, om
werk te krijgenwaren vruchteloos. Behalve de verdienste
aan het maken of repareren van kleinigheden, won hij in
verscheidene weken niets; het eene stuk voor, het andere
na, vertrok naar de bank van leening; en eindelijk geraakte
het huishouden zoo uitgekleed dat er voor beleening bijna
niets jncer viel af te nemen.
Eens op een namiddag, toen, sints het schrale maal van
den vorigen avond, hun geene spijze had verkwikt, en, on
danks de vochtige koude, zich geen vonkje aan den haard
bevond kwamen de oudste kinderen bevende uit de school
en vroegen ten derdcnmalc dien dag te vergeefs om brood.
De moeder kon het niet langer uithouden; zij zegt een enkel
woord aan haren man, geeft hem haren zuigeling over, en
gaat snel naar buiten. Als eene gejaagde ijlt zij voort naar
eene vriendin harer kindschheideen kwartier buiten de stad
wonende; deze wil zij haren nood te kennen geven cn eenig
geld ter leen vragen. Zij vindt haar gelukkig te huis en be
zig met het opmaken van brood; zonder zich in andere ge
sprekken in te laten geeft zij op de hartroerendste wijze ha
ren oogenblikkclijken en dringenden nood te kennen en ver
zoekt haar eenige guldens ter leen, met belofte, zoodra haar
man weder werk heeft, dit geld, voor alles, het eerst af te
doen. Hare vriendin wier echtgenoot een reizend koopman
of zoogenaamde paklooper was, antwoordde tot hare bittere
teleurstelling, dat haar man dien morgen al het beschikbare
geld had medegenomen ten einde een koopje te doenen
dat zij het weinige, dat zij nog bezat, hoogst noodig had,
tot haar man te huis kwam. Maar ziedaar, zegt zij, ik wil
u niet ongetroost laten heengaanspreidt een doek en doet
er zoo veel meel in, dat zij dien even kan toeknoopen, en
geeft haar nog een stuk brood bovendienom te huis geko-