Bom! eia sprJug-leTen«?. )EUI£ö>l?A'S TOEKOMST. Cj «leerde lui mogen beredeneren, dat het zoowat eenerlei zoude zijn, of een constitutionele sire een sukkel, een zwijn, een ezel of een mcnsch is; bij ons te land houden wij dat gansch niet voor eenerlqi. Want als onze sire maar kikt of miktverdringen zich de flikflooijers om alles haar zijnen zin te doen. Naarmate de sire ons te goed wil doen of bij den neus hebben naar die mate "weten zijne ondermeesters we! bij te draaijen. 't Is bij ons maar larie, als er wordt uitgestrooid dat de sire zijne handen gebonden heeften wij het anders zoo best zouden hebben. Waarom zouden de lasthebbers van het volk niet nog veel liever mcê willen, als er iets goeds wordt voorgesteld? 't Is bij zulke uitstrooisels maar om ruimte van magt te doen. Het ontbreekt nooit aan liefheb bers die bij de magt en den overvloed van den sire weten wel te varen. IVu onze diep betreurde zich tot volkomen rust heeft neder- gelegdkan een kniesoor vragen, waarom wij dan nog ach terna met zooveel klokkengcjank verontrust worden. Wij van onze zijde willen er nu eens niet tegen in klepelen. Alleen willen wij nu eenen (liepen zucht van dankbaarheid slaken voor eenen slingertred voorwaarts, die ons ten minste ver schaft, en nog niet half weder ontdraaid is. Mogen wij ons nu vleijen met grootcr schreden voorwaarts? De tijd moet het leeren. Benige teekenen hebben wij opge merkt die ons niet volstrekt zonder hoop laten. 1.) Bene Jegende luidt, hoe, al spoedig na de abdicatiede kroonprins over papa's manier van regeren lostrok in ongewasschen stu dententaal. 2.) Als zijn knappertje van een huis-parlement hem liever niet in de uilenvlugt zag uitgaan, volgt ten minste uit andere legenden niet, dat hij alle zaken in het geniep behandelde. 3.) De legenden over hem gingen grootendeels van de hovelingen uit: zoodat hij wel eenigzins uit den aard schijnt te slaan. Hoe nu ieder voor zich over die drie punten gelieve te denken, wij zien er althans één ding in dat ons vrijwat bemoedigt, namelijk een vermoeden voor oprégt- heid van karakter. Ópregtheid is een en het zelfde met waarheid. Zien nu de flikflooijers, dat er opgang is te ma ken met ópregtheid en waarheiddaarmede komen wij op weg tot het betere. Dan hoopt althans niemand zijn hof te maken met wijsmakerij verdonkeremaning, knoeijerij mooije beloften en leelijke knepen pierazie en te vriendhouderij van den Michel. Met waarheid wordt misschien de Grond wet eene waarheid, ja zelfs de begrootingen en rekeningen. Met waarheid komt misschien breeder aan den dag, waar oostersch of westersch slijk der aarde uit de berooide en beroofde' al zoo beland is. Met waarheid worden de gebre ken, plooijen en Talleijrands-taal in de Grondwet en andere verordeningen niet meer verbloemd maar misschien verbe terd. Met waarheid worden de wetten niet ontdoken door hen die haar moesten uitvoeren niet met besluiten verwron gen en vertrapt. Met waarheid worden 's lands zaken niet omneveld daagt de schrik voor de opvretersen de hoop voor de uitgezogenen. Met waarheid wordt er rond gespro ken, en rond gehandeld. Eene nieuwe legende zocht onzen koning in de Hooglan den van Schotland. Bravo! In dat land van woeste, dich terlijke, zielverheffende herinneringen. Er zal toch wel iets van aan zijndat hij derwaarts wildeen dat in de gure maartmaandSchuilt er in dat koninklijk hart iets groots? Schuilt er eerbied in, niet alleen voor het opregtelijk ware, maar ook voor het waarlijk schoone en edele? De tijd moet het leeren. Onmogelijk achten wij het niet. De meest geachte Duitsche dagbladen spreken nog zon der ophouden niet volkomen ernst over de groote zaak der Duitsche Eenheid; en geen wonder ook! van die eenheid hangt niet slechts het lot van Duitschland, maar natuur lijk in de meer verwijderde toekomst het lot van geheel Europa, ja, zelfs van andere werelddeelenaf! Heftig daarom en onophoudelijk wordt voor die eenheid alomme in Duitsch land het woord gevoerd, en zulks ondanks de veleschijnbaar bijna onoverkomelijke bezwaren, die haar herhaaldelijk in den weg treden en waarop zij dag aan dag schipbreuk dreigt te lijden. Dat vasthouden getuigt van helder bewustzijn nopens het na te jagen doel zonder echter een klaar begrip te hebben van het vermoedelijk hersenschimmig resultaat. De soms vergezochte en met het idee der eenheid dweepende redene ring van eenige dier dagbladen komt hoofdzakelijk hierop neder Wie het leven en streven der Duitsche natiën een oogenblik naauwlettend gadeslaat, zal niet kunnen loochenen, dat de geest der democratie, sinds zij gedurende meer dan eene halve eeuw Frankrijk beroerde, ook in Duitschland, zelfs in Oos tenrijk en aanhoorighedenverbazende vorderingen maakte; dat zij thans eene zekere bepaalde hoogte heeft bereikt, en dat de Duitsche vorsten eene glibberige baan betredenwaar- i op zij van oogenblik tot oogenblik kunnen uitglijden en val" len om ligt nooit weer op te staan; want men bedenke' dat de Duitsche natie eene andere is, dan de Fransche min der wuft en veranderlijk! De vorsten schijnen deze'hunne netelige positie dan ook goed te begrijpengelijk wij het zien in de onmiskenbare omstandigheid dat zij allen zonder on- derscheidwèl het monster des oproers zoeken te breidelen maar tevens, schoon dan al onwillig, toegeven aan de eischen der zoogenaamde gematigde democraten, die toch nog altiid genoeg verlangen om de vorsten met groote bezorgdheid aan het toekomende te doen denken. Het denkbeeld als of h. t constitutionele koningschap eene onwaarheid, een'onding wa re, begint in Duitschland men wordt gedrongen het te er kennen, meer en meer veld te winnenen naarmate dit meer het geval ishet constitutionele beginsel meer in verdenking komt, worden de troonen telkens meer wankel, verliezen de kroonen al meer en meer baar glans en heerlijkheid. - Men ziet dit in Duitschland (gelijk ook bijna overal elders) u,t de stoute, beslissende taal, waarin de dagbladen, en wat daar meer volgt, het woord voeren tegen de magten der aarde. Niet langer is het de smeekende toon van weleer; onverholen heet het: «zoo moet het!" soms zelfs: zoo zal het1" Nu is het eenmaal onfeilbaar zeker, dat, hoe men het ook wringe en plooije, de Duitsche eenheid op den duur onbe staanbaar is, wanneer de Duitsche Keizers, Koningen, Herto gen en wat dies meer zijelk hun eigen land blijven bestu ren al mogt dit ook naar eene gemeenschappelijke grondwet gebeuren in eiken tijd toch zal men eerzuchtigen vinden, die het verlorene trachten te herwinnenzelfzuchtigendie noode afstand doen van wat zij als hun regt en eigendom be schouwen. Van de andere zijde zal de massa, het volk, ,in zijne eischen eer meerdan minder vragen cn ziedaar dan eene worsteling geboren, die niet zal, niet kan eindigen, dan met eene algcheele omkeering van regeringsstelsel. Alvorens het daar echter toe komen zalzal de eenige in Europa nog le vende en hcerschende echte Autocraat opstaan en aansnellen om zoo mogelijk de hydra der democratie te vermorselcn maar dat zal hem niet gelukken. Als één man zal ook het Westen dan opstaan en aansnellen tegen het Oosten, waardoor het, als door een tweeden zondvloed, dreigt over stroomd te worden dan wordt de groote slag geslagen die beslissen zal over den toekomstigen toestand der dingen en daarbij zullen de Russen het onderspit delvenwant van den dag, waarop het zal aanvangen te worstelen met verlichting en beschaving, met vrijheid en regt en rede, zullen al deze beginselen ongemerkt in zijn eigen thans nog barbaarschen boezem sluipenom er ailes te remoraliseren. Dan maar nog is hij verre dan komt de groote dag, waarop alle volkeren Europa's elkaar de broederhand rei ken, niet, omdat zij eikander zoo innig genegen zijn, niet uit- eigen vrije beweging, maar omdat zij het zullen er kend hebbendat bij de schrikbarende vermenigvuldiging der menschen en bij den door niets te stuiten of te keeren voortgang hunner trapsgewijze ontwikkeling, slechts dan de wereld nog zal kunnen blijven bestaan, Wanneer alle rede lijke wezens broederlijk hand in hand gaan of elkaAr tot op de helft doodslaan. Voor dit laatste nu is de mensch- heid te oud geworden; wat blijft haar dus over, dan het eerste? Dit gevoelen schoon ligt onbewust de Duitschers, en daarom zitten zij dan ook dag aan dag. van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, aan hunne Eenheid cn verbroede ring te knutselen, en zullen er denkelijk ook wel meê klaar komen, doch altijd slechts voorloopigeerst moet er op nieuw weer gewerkt worden en gewikt en gewogenbeproefd en gelouterd, tenzij Vorsten en volken zich eensklaps be dreigd zagen door één groot en gemeenschappelijk gevaardat hen dwong zich aaneen te sluiten of zich stuksgewijze te laten opslokken. Dan zou de zucht tot zelfbehoud, maar meer nog het donker gevoel van wat gebeuren moet won deren werken; en zijn zij eerst maar eens zamen in den smeltoven, dan zullen zij, Koningen en onderdanen, aanzien lijken en geringen, elkander vaster aankleven, inniger ineen vloeijen zich oplossen tot één geheel en sympathie vinden in het buitenland, waarvan zij eenmaal zeker het centrum, het hart, de ziel zullen wezen. In weerwil dat in 1847 de ingezetenen van Avcreestp met de af lossing en rentebetaling van schuldbrieven lot een beloop van eventjes f 10,000 werden gebenificeerd en in liet najaar van 1848 niet elkan der eenen buitengewonen omslag van f 3000 hebben moeten opbren gen, wordt aan dezelve nu andermaal eenen gelijken omslag tot het vorig bedrag ter betaling opgedrongenalle welke kapitale sommen moeten strekken tot gedeeltelijke aanzuivering van schuld, sinds jaren door den burgemeester verzwegen (hoe vreemd dit laatste). Hoezeer de omslag over 1848 geheel zonder eenige basis is uitgeschreven en ingevorderd, is men thans "hierin naauwkcuriger te werk gegaan en men moet zelfs over het verheven genie onzer bewindslieden versteld staan, wanneer men onder anderen in den aangenomen grondslag leest »dat vaQ den omslag zullen worden vrijgesteld alle bewezen armen en

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

De Kaleidoskoop (1846-1851) | 1849 | | pagina 2