Mot'psj Miess. en de noodzakelijkheid dat en ons stelsel van uitgaven, en dat onzer belastingen op eenen anderen voet worden gebragt. De derde over dc behoefte der nijverheid en haar levensbe ginsel, vrije beweging. De vierde over dc koloniën: de Ka mer acht het haren pligt van hel huishoudeii dier gewesten zorgvuldig hennis te nemen. De vijfde drukt den flank aan den Koning -uit voor zijne lastgeving tot de herziening der grondwet; Koning en volk zijn daardoor tot elkander gena derd; de kamer sluit zich aan den Koning om het nieuwe tijdperk, dat hij opende, moedig, met vertrouwen op den goddelijken zegen, in te treden. Ziedaar de inhoud. En kel bre.ede trekken; enkel onderwerpen van het grootste en van algemeen belang; enkel punten, waar ieder, dic^nict de nieuwe inrigting ingenomen is, zonder aarzeling zijnen naam onder zet. "jammer dat het niet gaaf zoo blijven inogU elke verandering aan zulk oen stuk is eenc Vcimjnking. De heer Groen van Prinsterer wilde zijn bezwaar, dat bij dit ontwerp van antwoord dc troonrede geheel ter zijde ge schoven werdeerst als eenc question préalable (waarom geen Ilollandsche term?) behandeld hebben, doch de voor zitter merkte te regt aan, dat die opmerking niet als eene rnolic van orde, maar als eene bedenking tegen de algemeene strekking moest beschouwd worden. De vergadering verec- nride zich hiermede, en alzoo waren de beraadslagingen over de algemeene strekking geopend. De Graaf van Heiden van Reinestein begon den aanval. Zijn hoofdbezwaar was hetzelfde als van den heer Groen v. Pr. dien hij zijn hooggeachten ambtgenoot noemde: het ge mis' aan ecnig vérband niet de rede van de kronnMiitgcgaan het was eeen antwoord, maar een bloot op zich zelf staand adres en niets meer. Verder, het onderwijs wordt met geen enkel woord aangeroerd. Het adres ademt niets dan bloot materieel belang[en 'ae eerste paragraaf dan maar het in tellectuele, de ware ontwikkclingskracht voor dat stoffelijk belang, verlichting door onderwijs en ten gevolge van dien bevordering van godsdienstzin en zedelijkheid, is vergeten. [Dus is het er voor te houdendat wij thans een onderwijs hebben zonder strekking tot verlichting en dat geen acht slaat op bevordering van godsdienstzin en zedelijkheid Ook wij zijn voor de vrijheid van onderwijsmaar zulke geest drijverij en ruwe veroordeeling van de meening van een groot deel der natie moest men ten minste- niet binnen de Kamer doen hooren], Hij zou een., bloot adres van hulde aan den Koning verkiezen om hem te danken voor zijnen ijver in de behartiging van dc belangen des vaderlands! Sommige leden verdedigden de strekking of verklaarden zich er mede te kunnen vereenigenzoo als de heer D. van Twist, anderen zetten den aanval voort, vooral dc afgevaar digde van het Distrikt Almelo. Het is geen antwoord; buiteu af zou men kunnen oordeclen dat men den schijn aan had willen nemen van oneerbiedigheid jegens de kroon. In eene tweede rede kwam Z. Exc. er bepaaid voor uit, dat de re gering bezwaren tegen de algemeene strekking van het adres had. Nadat de heer Thorsecke nog in korte woorden de strek king van het adres had toegelicht, werden de beraadslagingen gesloten en 0^ng de voorzitter er toe o\er om de algemeene strekkin" van het adres van antwoord in hoofdelijke omvrage te brengen, welker uitslag, zoowel om de verklaring der Mi nistersals om al het aangevoerde tegen den vorm en den geest van het ontwerp, als belangrijk kon beschouwd worden. Thans stond beslist te worden, hoe zwaar de wensch der Re gering zou wegen; of dc Kamer zelfstandigheid genoeg had 'om zich óver bedenkingen van strijdigheid met gewoonte en eerbied en toegevelijkheid heen te zetten, om in een kort en krachtig woord, onafhankelijk van de troonrede, hare meening kenbaar te maken. Zij stond de proef door en de algemeene strekking werd met 34 tegen 31 aangenomen. On der de voorslemmers waren de hecren Storm v. 's Gravesande en D. v. Twist onder de tegenstemmers Si.oet tot O. (niet tegenstaande hij lid der commissie was, hoezeer zich dit mis schien beneden eenigzms zal ophcldeien)de AIan I.onrer Cdr- tids en zijn ambtgenoot in de Kamér Mdtsaers Godefroi en van Hall, de Drentsche afgevaardigden enz. Twee ministers meer in de Kamer zouden den uitslag in omgekeerden zin hebben kunnen doen uitvallen, üe beraadslaging over de eerste paragraaf geopend zijnde, stelde de heer D. v. Twist, bij wijze van amendementvooreen hoofd aan het stuk te zetten de verklaring behelzende, dat de Kamer met ware belangstelling de mededeelingen van Z. M. bij de opening der zitting vernomen hadwaardoor aan het bezwaar te ge- moet gekomen werd, dat het geen antwoord zou zijn. De Commissie verklaarde zich met dit amendement te kunnen vereenigen en het werd met algemeene stemmen aangenomen. De beraadslagingen welke thans volgen en de gewigtige over wegingen en gevolgtrekkingen, waartoe zij aanleiding geven, moeten wijdaar de staatscourant met het verslag daarvan in haar Bijblad nog niet zoo ver is gevorderd, en hetgeen andere bladen er van mededeelente afgebroken en te onze ker is, tot een volgend Kommer uitstellen. Eeisc speJeaaite oiwssje. Aan de speeltafel zaten een zak rogge, een mangel wortel een knol en eene oranje. Wat ze speelden weet ik niet misschien hombre met eene blinde. Achter de oranje zaten zoete appeltjes, mispels, vijgen, radijsjes, sleepruimen, eene reine-claudeenz. Die fluisterden onophoudelijk aan de oranje inhoe zij spelen moest. Dc oranjeschoon al wat voos en rimpelig, scheen doorgaans vrij wel op streek met hare kaarten. Op eens echter was het of zij eenen schrik op 't lijf had gekregen en tusschen de tanden mompelde van codille. Zij vroeg nieuwe kaarten, zond den knol weer naar den kelder, zette een nieuw mangelworteltje op des- zelfs plaats, verving den mangel wortel door eene enorme rammenas, en schoof vele sleepruimen en andere souffleurs op zijde. Dc nieuwe kaarten stonden haar vooral niet beter aanschoon het spel er naar -geschud scheenom het niet te bijster te maken. Nu maakte zij d mauvais jeu bonne mine, en zocht haren troost in troef-verzaken. Dé medespe lers trekken er wel leelijke gezigten van maar zij stoort zich daar niet aan. Ze blazen haar niet van den stoel af uit vrees voor nog erger. En de souffleurs praten haar steeds zooveel naar den mond, als zij dienstig oordeclen om niet óók op zijde té worden geschoven. Toen wij de nieuwe Grondwet gebrekkig noemden werden wij van regeringachtige zijde bezedemecsterd met .ver maningen om de Grondwet eerlijk en trouw na te leven. Wat is t nu? Welke soort van naleving vinden wij dan in aangeboden wetsontwerpen Gelukkig staat in art. 115 der Grondwet: «De wetten zijn onschendbaar. En gelukkig i.s de Grondwet óók eene wet. Dit staat duidelijk (zoo het nog noodig ware) in de artt. 73 cn 118. Hoe er verandering in de Grondwet kan komenstaat in de artt. IDG199. Dus eene gewone wet kan niets aan de Grondwet veranderen. Dus is de Grondwet nog onschendbaarder dan andere wetten. Dus alle moeite om door andere wetten de Grondwet te schenden, is vergeefsch. Dus al wat in andere wetten met de Grondwet strijdt, is van den beginne en van regtswege nul en nietig. Immers, wat van twee strijdende wetten moet worden gekozen en ua"e- leefd dat is het onschendbare. Alleen zoodanige personen als liever hun hof maken, dan de wetten naleven, kunnen er, zoo niet anders over denken, dan toch anders mede te werk gaan. Ze moesten echter nim mer hunne soort van grootheid zoo hoog opvoeren om ook nog dc mindere soort te bezedemeesteren. Uit de Klundert was een request naar de Tweede kamer gegaan tot bevordering van toelating op de scholen, van kin deren die niet met de koepokken waren ingeënt. Zulk een request komt ons voor, een raar en wonderlijk ding te zijn. Vooreerst, schijn't de- toelating er niet verboden te zijn bijeen provinciaal of plaatselijk reglement (gesteld, dit kon'gebouwd zijn op art. 144 of 153 der vorige Grondwet). Want dan hadden de requestranten zich wel gewend tot de Staten van Noord-Braband tot het gemeente-bestuur van de Klundert, of tot den koning. Dus, staat het voorschrift in eene wet? Wij hebben er naar gezocht, omdat er over gerequeslrecrd is aan de Tweede kamer; maar wij hebben er niets van gevon den. Wel hebben wij iets gevonden in een paar koninklijke besluiten, van 7 Sept. 1814 en 13 April 1818, beide in het Staatsblad. Ala ar daar kunnen wij niet uit lezen, dat in het algemeen, en buiten de bijzondere daar omschreven gescha penheden, aan ongevaccineerde kinderen in de Klundert of elders zou ontzegd zijn om school te gaan. Buitendien, dat zijn maar besluiten. Alleen hebben wij in eene gedrukte ver zameling gevonden eene ministeriële circulaire van 31 Maart 1825 aan de gouverneurs in de provinciën, waarbij gewaagd wordt van eene vroegere missive met kennisgave »van Zijner DMajesteits uitdrukkelijke intentie, dat er geene kinderen tot s de Scholen worden toegelaten, dan die voorzien zijn vaneen «bewijs, dat zij de koepokinenting ondergaan of-de natuurlijke kinderziekte gehad hebben", en waarbij gemeld wordt, dat het den koning heeft «behaagd, nader te bepalen, dat «hetzelve" verbod «zich uitstrekt tot al die Scholen, welke «bij art. 6 van Zijner Majesteits besluit van den 18 April 1818 «zijn omschreven". Mogt er iets van in eene wet te vinden zijn dan hopen wij o,p aanwijzing. Wij spreken in de voor onderstelling van niet. En alzoo vragen wijof de Klundert- sche requestranten van meening zijn dat menschen of kinde ren moeten worden gesneden met een vlijm, en in de gesne dene wond eene smetstof moet geschoven worden, wanneer misschien een minister aan de gouverneurs heeft geschreven dat eene uitdrukkelijke intentie of een behagen van eene ma jesteit zoo iets gecommandeerd had? Ons dunkt, dat. er een korter weg zou zijn voor de Klundertsche requestranten bij aldien een Klundertsche schoolmeester een bewijs van inenting mogt hebben tot voorwaarde gesteld; namelijk eene dagvaar ding om te hooren-wijzendat die voorwaarde wederrcgtelijk

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

De Kaleidoskoop (1846-1851) | 1849 | | pagina 2