geringe bijdragen, komen nu de aanzienlijk hoogcrc voor het rijksbestuur, voor de afgevaardigden naar Frankfort, voor de Duitsche vloot, voor de groote militaire magtsontwikkeling en wat al meer. Zullen wij dit alles voor Limburg, dat ons toch reeds zooveel kost zonder er cenig voordeel van te heb ben blijven betalen? De Regering wil zulks. Zullen onze nieuwe vertegenwoordigers moeds genoeg hebben om alle con sideration en toegevelijkheden voor hooge personen ter zijde te stellen en alleen het belang der natie in 't oog te houden? Het adres van antwoord zal reeds gelegenheid geven om den twijfel daaromtrent op te heffen, maar wij hebben niet veel verwachting van hare bemocijingcn ten deze. Men zal het overlaten aan de wijsheid der regering en intusschen laten be talen. Wat maken die bijdragen uit bij de milliocnen te kort. Van het te kort gesproken, blijft de Regering bij haar een maal uitgedrukt gevoelen: Het belang en het crediet des t lands vórderen, dat de laslen van het oogenblik niet op «nieuw op de toekomst worden geschoven, opdat in betere «tijden, bij voordcclige uitkomsten, niet alles door den druk «van het verledene blijve beklemd en onvruchtbaar gemaakt. Dit achten wij het beste, wat de troonrede bevat; en wijdo pen dat zich de regering door onze Handelsorganen niet zal Jaten verleiden om ten bate der beursspeculatcurcn en cou ponknippers den papierwinkel al weder te -vermeerderen. Wij moeten voelen, regt gevoelen, hoe ellendig het met ons staat. Zoo lang wij maar schuld creëren cn papier fabriceren en dc pijn verdoovenzoo lang gaat het regelregt op onzen onder gang toe. Maar wat scheelt zulks de effeetenlui. Nog een punt uit de troonrede halen wij aan, als het treurig bewijs, hoezeer wij onder het thans regerend huis van vroege re handelsgrootheid zijn vervallen. Als eene merk waardigheid van hoog beiang, die onder de vermelding van cene herziening der grondwet, eene nieuwe staatsregeling, de beroeringen van Europa en dergelijke verdient opgenomen te worden, behoort, dat de oostkust van Afrika door een oorlogsvaartuig is bezocht geworden, cn dat er last gegeven is, om een ander naar de Noordwestkust van Amerika te doen stevenen. Wij moeten er ons nog in verheugen dat door de Regering ten minste dit gedaan wordt, uiaar wat zouden onze staatslieden der 17e eti 18e eeuw opzien, wan neer zij zulke zaken als eene bijzonderheid konden hooren vermelden Wij hadden wel eens gelezen, dat een zekere vogel, de Phoenix genaamd, uit zijne eigene asch plagt te herrijzen; maar van wespen hadden wij zoo iets nog nooit gehoord. Ondertusschener komen weer Wespen. De nieuwe wespen man begint met eenen aanval op het oude «Fort van Behoud." Maar, leest maar voort: «Het heil des Volks heeft steeds "bij «mij het meeste gegolden," zegt hij. Juist zoo, de behou ders spraken precies zoo. Van regtvaardigheideerlijkheid, billijkheid, zedelijkheid, waarheid, wilden zij zoozeer geen kwaad zeggen; maar, wat hun het best. beviel noemden zij liet lieil des volks, en klaar was Rees. Nu- wil de wespenman waarschuwen tegen de «volksverleiders." «Ik zal zulks doen, 7> rond, eerlijk en opregtzegt hij. Wel, van wien kan men dit beter weten «dan van hem zeiven? Tin zoo zachtjens-aan komt hij tot aan zijne béte noire. Die stekelige wespen had de vóortlezer dat zeker niet uit den mouw geschud. De béte noire is inzonderheid de Arnhemsche courantde groote aca demie, ook al met haren om- en toeloop, tot zelfs dc onder- dendamsche staatslieden niet hunne leelijke petitie. De wes penman had R gezegddat de Arnhemmer onder het peil der t ordentelijkheid was gezonken." Om dit te bewijzen, zegt hij verder: de Arnhemsche courant heeft opzettelijk en ter kwader trouw de tegenwoordige Ministers beschuldigd." Zóó geeft hij ons te gelijk eene aanmaning tot en een voorbeeld van ordentelijkheid. Wij meenenhet lezen van die Wespen zeer te moeten aanbevelen. Een ezel wordt er toch geen nachtegaal door. Maar wie min of meer uit eigene oogen ziet, kan uit die wespenbladen vrij wat leeren. Om goed ministerieel te zijn, moet men het niet geheel-en-al zijn dan zou het te veel in het oog loopen. Men kan daarom wel uit de hoogte nederzien op waanwijze meepratertjes uit (ver trapte?) achterhoeken, die met bezuiniging en vereenvoudi ging schermen. Men kan daarom wel bewerendat wij te veel plaatselijke lasten dragen maar aan het land en de hee- ren (het Haagje cum suibus?) niets te vee[ opbrengen, loe te geven, dat rijkdom te weinig en het sobere deel te veel betaalt, is dan weder een zalfje op de wond en een troost in 't verschiet, waar veel van de rest op kan afsluiten, en waar arme drommels ondertusschen de handen eens warm aan vrijven. En wat is het thans, ministerieel te zijn? Is een ministeriële het eens met de ministersof met de draad jes die er aan trekken? In een volgend nummer moest de stekelige wespenman ons eens even klaar aantoonenhoe best het voor den handel is, en voor de zeevaart (buiten de Han delmaatschappij) om op de gvenzen te worden geliefkoosd met allerlei pretjes die het geld dubbele! waard zijn, en die almede het vaderland tot zijnen bloei hebben opgevoerd. Hier en daar in ons o zoo beschaafd werelddeel schijnt cr aan gedacht te worden, om het geestelijk gezag te onder steunen met materieel geweld. De haagsche taktick schijnt uitgevonden te hebben, dat de uet zoo veel mogelijk haren tijd moet .vullen met provin ciale en particuliere zaken, de regering met lands- zaken. In de Arnh. courant van verleden dingsdag lezen wij een merkwaardig woord van den inzender B, achter in zijn antwoord over de tolquaestie van het Zwolsche Diep. Het luidt: «Eene weigering van de betaling van briefporto, op «grond dat dit slechts bij de wet kan worden opgelegd, zou mij wel meer houdbaar voorkomen, dan eene weigering om «eene tol te betalen, die bij besluit is ingevoerd." Merkwaardig voorbeeld, hoe wij gewoon zijn, door beslui ten geregeerd te worden! Zóó gewoon zijn wij het, dat de opmerking ons treffen kan als eene ontdekking. Maar niet minder merkwaardig is dat voor beeldom ons klaar- te doen zien, welke warkluw.ens uit eigendunkelijkheid ontstaan. Men stelle eens, dat briefport geweigerd wierd, of terug wierd gevorderd als onverschuldigd uitbetaald; dat de afgifte van dun brief wierd geweigerd, eer de port be taald ware; dat de afzender of de geadresseerde den brief op- eischte als eigendom ot als een goed waar hij regt op had dat gercgtelijk moest worden uitgemaakt, hoeveel voor het overbrengen van den brief zou verschuldigd zijn, dan of cr niets voor verschuldigd ware; dat een aangeslagene voor be lasting die belasting weigerde, zoolang niet de tractementen en werkkringen der postbeambten cn het tarief der briefpor ten zouden steunen op wettelijke regeling. De lieve lezer- ziet, het is er ongeveer zoo mede gelegen, als met de regtsvragen die uit het feitelijk aanwezen van ons hooger onderwijs kunnen oprijzen aangaande collegie-geldcn giaden, diplomas, staats-cxamenweigeringVrf toelating, ver kregen bevoegdheden, enz. Dat alléén-commanderen moet magtig zoet zijn. Hoe gretig wordt er de verantwoordelijkheid van opgenomen! De be minde landgenoten genieten er de gevolgen van maar wat kan dat schelen Niets bewijst naar ons inzien duidelijker de goedheid of slechtheid eener staatsinrigting, dan de wijze, waarop door -de Regeringen het volksonderwijs beschouwd wordt. Is eene staatsinrigting wezenlijk goed dan is het voor cene regering weDschclijk dat het volk zooweel mogelijk verlicht ën be schaafd zijom de weldaden hiervan te gevoelen en te be seffen want hoemeer het volk hiervan overtuigd is des te sterker zal zich de regering gevoelen. Is de staatsinrigting daarentegen slecht, onnatuurlijk, verouderd, dan is 't het belang der regering het volk zooveel mogelijk dom en onwe tend te houden en alle staatkundige verlichting tegen te gaan, opdat het zijne ellende niet leere inzien. Het bewijs hiervan vonden wij in het volgend berigt uit Berlijn De koning heeft, zegt men, de alhier ver-gaderde onderwijzers van seminar iën tot zich ontboden, en hun verweten, dat al de ellende, die Pruissen in het vorige jaar getroffen had, hunne schuld was, ten gevolge van ongodsdienstigerncn- schelijke wijsheid, die zij onderrigtten. Voorts verklaarde hij dat alle semination uit de groote steden naar kleinere ver plaatst zouden wordenom ze aan den invloed van een' ver pesten tijdgeest te onttrekken, en dat al de verrigtingen in die instellingen aan het strengste toezigt onderworpen zouden worden." Terwijl Raumer in zijn belangrijk werk over de Vereenigde Staten van Noord-Amerika het volgende mededeelt: i) Het school en opvoedingwezen is, vooral in de noordelijke Statensinds de eerste vestiging ijverig voortgeschreden en sedert de onafhankelijkheid van het Verbond heeft Washing ton's en Jefferson's luid uitgesproken woord algemeenen weer klank gevonden: hoe groolere regten een vrijslaat zijnen burgeren verleent, des te meer zorg moet voor hunne opvoe ding en geestbeschaving gedragen worden." R.eeds in zijne eerste boodschap aan 't Congres zeide Washington: «Gij zijt gewis met mij overtuigd, dat niets uwe bescherming meer verdient, dan de bevordering van wetenschap en letterkunde. In ieder lanrl zijn zij de zekerste grondvesten ,des openbaren wclzijns: in een land echter als het onze, waar de maatre gelen der regering, zoo onmiddellijk door de algemeene denk wijze bepaalt! worden, zijn zij dubbel noodzakelijk. Het volk moet leeren zijne regten en derzelver waarde te erkennen onderdrukking te onderscheiden van uitoefening van wettelijk gezagnoodzakelijke opbrengsten van willekeurig opgelegde lasten, en den echten geest der vrijheid van dien der teugel loosheid, opdat het genen beminne en dezen verfoeije enz. In gelijken zin verklaarde de Witt Clinton: «Kundigheden zijn even zoo wel oorzaak als uitwerksel eener goede regering.

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

De Kaleidoskoop (1846-1851) | 1849 | | pagina 2