SticiitelijMiedeu-
drukking zoo elastiek, als er eene wezen kan. De Duitsche
éénheid van volk, éénheid van maten en gewigten, éénheid
van tarief (cl. i. opheffing van tollen onderling en douanen
op de grenzen van het Duitsche land); ééne constitutie voor
allen, overeenbrenging van de afzonderlijke constituties der
onderscheidene staten met die algemeene, zijn dat geeue reg-
ten, die het vrij mag tige Duitsche volk aan elk zijner leden
tan opleggen? Heeft het Parlement te Frankfort met reeds
besloten, dat door de Commissie voor internationale en staats-
regtelijke betrekkingen rapport zou worden liitgebragt over
eene nieuwe regeling der staatsregtelijke verhouding van Lim
burg tot het koningrijk der Nederlanden? lieheerseht tiet Par
lement de regeringen van Pruissen en Oostenrijk niet, en zou
het aan die van Limburg niet de wet stellen.
't Is waar, dit alles was nog zoo duidelijk niet op het
oogenblikdat het ontwerp werd opgesteld; maar de hou
ding der Regering tegenover de ambtenaren van Maastricht,
die ooi behoud der vereeniging verzocht hebben, en tegen
over de Limburgers, die demonstraties ten gunste der afschei
ding deden, toonen genoegzaam, dat het voorstel der Minis
ters op dit punt van het ontwerp niet zal afwijken.
Zie daar reeds in het eerste artikel der gewijzigde grond
wet het merk, hoe het niet de vereenvoudiging en bezuini
ging gemeend zij. Limburg baat ons niets; het land met
zijne geringe middelen kan niet aan de schatkist opbrengen
als de overige gewesten; het haat ons, en beschouwt zich in
zijne toevoeging aan Nederland als een slagtoffer der staat
kunde. De vestingen Maastricht en Venlo, de mannen
van het vak die onafhankelijk door positie of karakter zijn,
hebben om strijd aangetoond, dat zij nimmer kunnen dienen
om ons te verdedigen of té versterken, altijd moeten strekken
om ons te verzwakkendaar een goed deel van onze armee
moet afgenomen worden, om die vestingen te bezetten als
garnizoenen, die te talrijker moeten zijn, daar er moeijelijk
een vijand voor kan komen die bij de ingezetenen meer ge
haat zoude zijn, dan de opgedrongen verdedigers. En voor
het behoud van zulke plaatsen moet de berooide schatkist,
die alleen door vereenvoudiging en bezuiniging te reddtn is,
tonnen op tonnen schats uitgeven, en moeten de belastingen
productief gemaakt worden.
Men praat wel van vereenvoudiging en bezuiniging maar
men wil er geeue parade en vertooning voor opofferen. En
parade maakt Limburg en zijne vestingen. Zit het daar niet
aan Noord-Braband aangeplakt als een staart aan het achterste
van een bever, behalve dat het nooit nut gedaan heeft, en
thans door in de klem te zitten het gansche land dreigt in
't ongerede te brengen. De vos bijt in zulk een geval zijn
staart af, maar onze Regering is geen vos.
Terwijl Boas en Jodels de Deventerkermis met hun Sa
lon des A'arietés opluisterden is te 's Hage weder eene andere
komedie gespeeld. Den 5 dezer heeft aldaar de plegtige
omhulling van het standbeeld van Willem 1. plaats gehad en
is door den Heer de Kempenaer daarbij het woord gevoerd.
Het is onbegrijpelijk welken invloed de Oranje-tinctuur op al
len die zien in de hollucht bevvegen schijnt te hebben, en
zelfs zij, die. men zich zoo gaarne als eerlijke en standvastige
volksvrienden voorstelde, er voor bezwijken. Zoo spreekt de
Heer de K. als zijn eerbiedig gevoelen tot Z. M.«het wijze
beleid Ur. M. heeft alle gevaar van ons voorvaderlijk erf alge-
weerd in ons midden rust, orde en tevredenheid verzekerd,
en betuigd en betoond, alle offers veil te hebben, die strek
ken kunnen om de grondslagen van ons volksgeluk te verbe
teren, aan de billijke vorderingen van onzen tijd reglmatige
voldoening te verschaffen en de weldaden uwer regering ruimer
en zekerder te genieten te geven. - Ik vinde geene woor
den, om geheel uit te drukken de male der erkentelijkheid,
die wij U. M. daarvoor verschuldigd zijn. En rijst er
op dezen oogenblik nog geen standbeeld u ter eere in marmer
of metaal; in onze harten en in die onzer kinderen en kinds
kinderen is u alreeds verworven eene gedenkzuil der dank
baarheid, der eeuwen tand te sterk, en, bij het loeijen der
orkanen, onwrikbaar vast."
Waarlijk, als wij ons herinneren, dat de Heer de K. eens
Locvesteijn bezong en zwoer zijne zonen daar te zullen bren
gen om hen lessen van Vaderlandsche geschiedenis te,geven,
weten wij niet meer wat wij denken moeten, daar wij bij
deze gelegenheid toch aan geeue sa tyre willen gelooven. Met
verdubbelden nadruk bidden wij echter Willem I. na: »o
God! ontferm u over hen en over dit arine volk!"
O, dat was een hartelijk en treffend woord hetwelk door
be Kempenaer tot den koning gesproken is bij de onthulling
■yan «Prins Willem 1", zoo als hij thans heet! Hoe zou men
ook iets anders dan lof en dank uitbrengenzoo in het open
baar ion tegenover het beeld van een groot manzoo tot
eene wijsheid en regtschapenheid «elke het thans mode is uit
de vaderlandsche historie aan te toonen, zoo tot eenen vor t
welke zich zooveel moeite getroost om ministers te '1
vinden en behouden?
Hoe naauw men het soms met plegtige toespraken nemen kan
is te zien uit de volgende zinsnede: «Voor die voorrenen
«betuigt de nederlandsche natie, door mijnen mond aan°het
«weldadig Opperwezen eerbiedig dank." De volman voor die
betuiging was dus mondelingen behoefde niet gezegeld
thentiseerd en geregistreerd vertoond te worden. Du- betum'
was ook bijzonder voegzaam voor het oogenblik. Want °z0u
men voor den hollander eene rede houden in welke em stich
tel ijk woord vergeten wierd? Dat ware die vrome volkstam
miskendwelke boven bewijs en betoog verheven is (of het
moest juist op het comptoir zijn), maar in allen gevalle ge
sticht wil wezen. Gelukkig heei't de burgemeester geantwoord
aangaande «Willem den Zwijgeren de rest van het oogen
blik links laten liggen. Zoo'n burgemeester weet wel hoe de
wind waait; en brengt het zich des te duidelijker te binnen
als de koning zelf er tegenover staat. Uit dat antwoord (het
welk bij eenen loeiijken vos niet zoo openhartig zou zijn uit-
gevallen) weten wij nu, waar wij aan toe zijn nevens en bij
de ministeriële betuigingen.
Eenmaal zwijgen, altijd zwijgen. Dat is ook consequent. Of
wij dus luisteren naar hetgeen wij hoeren, wat zou dat bedui
den Luisteren naar hetgeen men zwijgt, is echter ieders
zaak niet. Dus wat zullen wij? Hopen, gelooven en vertrou
wen! En is dat nog niet genoeg, het eenige dat men dan nog
kan is gissen.
Nu kan men wel gissendat er zoowat expres vele overdre
venheden in het grondwet-ontwerp zijn bezorgd, nmdat het
ontwerp dan onmogelijk wordt aangenomen, en de bestaande
orde in orde blijft, dat is te zeggen in de bestaande orde;
maar met eene vrome natie springt men. zoo niet om en wel
om de eenvoudige reden dat zij steeds hooptgelooft en vertrouwt.
Integendeelvoor zoo ver men zich in Nederland zou kun
nen veroorloven om te redeneren, kan men uit een artikel
van het ontiverp-zelf vrij duidelijk afleiden, dat die aanneming
althans voor mogelijk wordt gehouden. Dat artikel is het eerste
additionele; tcregt het eerste: want het is geen kleintje dat
daarin steekt. Daar staat, dat alle wetten, thans in werking
(onverschillig of zij al dan niet grondwettig en verbindend
zijn) gehandhaafd blijven tot aan de invoering der nieuwe grohd-
wettige orde. Er staat niet bij, dat alles wat met de nieuwe
grondwet strijdt, aanstonds door haar wordt afgeschaft. Neen,
zulke dinge/r moet men liever zwijgen: men kan niet weten!
dan heeft men geen achterdeurtje noodig; Buitendien artikel
een, daar zoo additioneel achteraan, is van zelf reeds eene
heele groote achterdeur, waar men geen kleintje behoeft naast
te zetten. De nieuwe grondwettige orde is gelukkig in s ko-
nings hand, en blijft daarin, al zou er ook geen zondebok voor
des noods worden aangeschaft onder den naam van Eerste
kamer.
Iets ongemeen stichtelijks van het ontwerp ligt in de bépa-
lin gen omtrent het stichtelijke zelf. Al het stichtelijke zal
vrij zijn, vrij als een vogeltje in de lucht. De grond ligt
zeker daarin, dat het stichtelijke altijd consequent is, nog
consequenter dan het bestuur zelf, en dus volkomen te ver
trouwen. Bij voorb. het protestantisme heeft \ooilang zijne
vrijheid bevochten en verlangt steeds vrijheidonder anderen
om op de scholen aan de jeugd in te prenten wat aannemelijk
en wat verwerpelijk is, om de eerste viool op het Nut te
spelen en de scholen te bc weldadiger) met nuttiaansche boek
jes, om voor de jeugd op te hangen hoe onder onze voorzaten
de spaanschgezinden den beest hebben gespeeld om in de gast
huizen en de besturen en alle collegiën den goeden geest te
on-derhoudenenz. Zeef consequent is het dus tegen zijne
vrijheid. Het romanisme is even consequent voor zijne vrijheid
omdat het overal en in alles vrijheid wil, bij voorb. vrijheid
tol sterven, begraven worden en geboren worden, tot huwe
lijk en echtscheiding, tot het drukken, verspreiden en lezen
van den bijbel, den koran, de boeken die op den index staan
of in de kagchel moeten gegooid worden, en alwat verder
druk- en leesbaar is, tot eten en werken hoe en wanneer men
maar wiltot kerkgaan en onderwezen worden waar men maar
wil enz.
Wat zou dus meer aanspraak op vrijheid hebben dan het
stichtelijke zeil? Wel, komt niet professor Opzoomer en dat
nog wei een philosooph in zijn nieuwe boekje, dat ons eene
moraal scheen te belooven en zoo zeldzaarn-voortreffelijk over
het belangs-beginscl spreekt, van zelf op het stichtelijke terug?
Zoo ziet gij. In Nederland kan niets gedijen dan wat stich
telijk en derhalve consequent is. Daarom gaat sedert lang