in Je Tweede Kamer. Zoo ooit een woord in de harten der burgers weerklank gevonden heeft, dan is het ze er dit. Hoofdzakelijk hiervan toch hangt het geluk of ongeluk des lands, de welvaart of verkwijning des volks al. Zondei dit ééne punt zouden alle grondwetsherzieningen en staatkundige hervormingen ijdel zijn. He staat moet een burgerman wor den en zich als een burgerman inrigten en gediagen, en dan voorzeker zal hij bronnen genoeg bczittep om in zijne be hoeften te voorzien, zonder dat de overige deelen ten bate van het regerend deel behoeven uitgezogen en tot versterving eebrast worden. Maar waarmede moet die herschepping van een anstoci ati- schen- in een burger-staat beginnen? Ons dunkt het kan niet twijfelachtig zijn: met het hoofd zelf. Ja, het inkomen dei- kroon moet in de eerste plaats aanzienlijk verminderd wor den Het bij de ontwerp-grondwet daartoe voorgestelde een miliioen gulden, buiten de overige baten, is niet alleen nog buiten verhouding met de uitgestrektheid van ons land en de bekrompenheid onzer middelen; maar zou buiten alle evenre digheid zijn zoo de staat werkelijk een burgerman moet worden. Men ze°ge niet dat dit bij de vele millioenen, die ons land evenwel kost, weinig uitmaakt; maar bedenke, dat alleen het inkomen der kroon, zoo als dit thans is, meer dan ge noegzaam zou zijn om de geheele zoo hatelijke als onstaatkun dige patent-belasting uit te winnen. En zou het den burger zoo onverschillig zijn hiervan ontheven te wot den? Naar evenredigheid van hetgeen het vorige koningschap in het zoo magtige en blocijende Frankrijk kostte, zou het inko men van ons koninklijk huis nog geen 500,000 moeten be dragen. Zou een koning der Nederlanden nu te klagen heb ben als hij betrekkelijk gelijk gesteld wierd met den vorigen Franschen koning? Bovendien, bij eene geheele buigeilijker staats-inrigting zullen alle hooge ambtenaren tot oen minderen kring afdalen, en zal dus het mindere inkomen betrekkelijk denzelfden luister aan de kroon bijzetten als thans het hoogere. De eenvoudiger levenswijze van grooten en ambtenaren zou tot de overige standen 'der maatschappij afdalen en een wel- dadigen invloed op het geheele volk hebben niet alleen in zedeiijken, maar ook hoofdzakelijk in stoffelijken zin. Immers niets is verderfelijker voor staten en huisgezinnen dan weelde en overdaad. Men wane niet, dat hierdoor de nijvere klasse bevoordeeld wordt; juist het tegendeel is waar, gelijk door eene gezonde staatshuishoudkunde overtuigend geleerd wordt. Het is een voordeeldat tienvoudig uit eigen zak wordt be taald Men meene einde/ijk niet dat door een grooter inkomen der kroon de liefde en achting des volks of het aanzien en den invloed naar buiten zullen vermeerderd worden. De geschie denis leert wet zooveel voorbeelden, dat de eenvoudigste en burgerlijkste (om 't zoo te noemen) vorsten steeds de meest beminde bij hun volk en de magtigste en meest onlziene bij vreemden waren. Bovendien durven wij te meer op vermindering van dit in komen aandringen bij den bekenden rijkdom van ons vorste lijk huis, en de ridderlijke gezindheid des koningsdie zich door geene persoonlijke bedenkingen zal laten terughouden om het geluk zijns volks te bevorderen. Bij art. 160 en addit. art. 2 der ontwerp-grondwet zijn onzes inziensde ware reglsbeginselen uit het oog verloren. Onze staat moet, als zoodanigvolstrekt niets voor de eeje- diensten betalen. Onze slaat duldt en beschermt de ceredien- stenmaar bevordert die niet. Bevordering is eene ongerijmd heid'waar geene eeredienst van staat isaangenomen. Want alle eerediensten zijn met elkander strijdig, en strijdigheden te bevorderen is ongerijmd. De staat moet dus niets meer voor eerediensten geven, dan hij verpligt zou zijn builen zijne hoe danigheid van staat, ingevolge overeenkomst of genotene waarde Hot zoodanige voor de ceredienstcn te geven is niet alleen de staat verschuldigd, maar elke gemeenschap en elke persoon. Met andere woorden; de staat moet ingevolge staats regt niets voor de eerediensten gevenmaar ingevolge burger lijk regt alles wat blijkt verschuldigd te zijn. Evenzoo is het verkeerd, alle heerlijke regten betreffende voordragt of aanstelling van personen zonder schadeloosstel ling af te schaffen en de afschaffing van alle overige heerlijke regten aan de wet over te laten. Want die voordragten of aanstellingen (bij voorb. van eenen koster of cenen school meester) zoudenwel niet doorgaans maar in enkele gevallen kunnen bevonden worden gegrond te zijn op verschafte baten, Op wetenschappelijke gronden zoowel als door de ondervinding kan liet worden bewezen, dat naast de groolsle weelde sleeds de groolsle armoede staat, en de eene de andere noodwendig ten gevolge heeftzoo dat beperking, van weelde vermindering van armoede veroorzaakt, en dit de eenigc en ware gelijkheid den algemeencn welstand van allen bevordert, die liet waarachtig geluk des menschdoms moei uitmaken. (op kerk- en schoolbouw), en op burgerlijk regt. In zulke gevallen kon er verkregen regt bestaan. Staatsregt verleent geene onverbrekelijke regten. Staatsregt ligt alleen in de wet van het oogenblik. Bij elk nieuw staatsregt wordt het oude verbroken. Verbroken staatsregt laat niets verkreqens na Maar buiten het staatsregt kunnen verkregene regten liceen welke door hetzelve behooren geëerbiedigd te worden VV'i men dus de heerlijke regten zoo ver mogelijk afschaffen (en- dat hopen wij), dan moet de grondwet bepalen, dat 'alleen die verblijven zullen welke bevonden mogten word onherroepelijke overeenkomst of ander burgerlijk en verk regt te steunen. En dan doet het er niets toe, of zulke' ten in benoemingen en voordragten van personen dan in iets anders bestaan. Wel is waar, de wet kan alles; ook de grootste onregtvaardigheden en ongerijmdheden. Beveelt de wet, daarmede is het uit. Maar beschaving, wetenschap en ervaring waarschuwen tegen alle geweld door de wel. Een roemruchtige dweper, opregt omdat hij een dwe per is, eerbiedwaard g omdat hij opregt is, heeft ook zijn woord verkondigd over de ontworpen grondwet. Men ver- werpe dat woord niet. Veel waarheid heeft zich immer in gekleed in dc honderdduizend mythen en geloofspunten van alle tijden en plaatsen. Neemt men uit dien rijken schat de leer van eene enkele kleine sccte, ook hieruit zal men weder waarheid kunnen ophalen, zoo men hare uitdrukking slechts weet te vertalen in de eenvoudige vormen van het algemeen menschelijke. Zijn woord was goedkeurend wat de hoofdstrekking betreft. In zóó verre ook verheugt ons dat. Maar het was geen wonder. Die vrijheid niet alleen van dwepenmaar die reusachtige monster-vrijheid van godsdienst en onderwijs welke in het ontwerp ligt, is eene levens-uitkomst voor zijne kleine secte. Niet hemelsbrecd-verschillend is de oorzaak welke het uit Noord-Braband petitiën doet regenen om vrijheid, vrijheid toch, van godsdienst en van onderwijs. Ziet gij? wanneer men vele hoofden in éénen zak moet hebbendan leert de politiek, om aan ieder ruimbaan te geven voor zijn stokpaardje. Daarmede huppelen zij de rest wel over. Ook wij wenschen vrijheid van godsdienst en onderwijs maar niet, onder den naam van vrijheid, een gejoel en ge woel dat ruzie maakt, en veel goeds, veel redelijks, veel on misbaars, veel van nature heiligs en eeuwigs in de war has pelt. Wij wenschen gelijkheid in de vrijheid. Onder vrij heid van godsdienst cn onderwijs zullen allerlei steilöoren al spoedig verstaan vrijheid van gods- en priesteren- en vreem den- en intriganten-dienstvrijheid van gods- en dwaasheden- dienst, vrijheid van ondienst aan alwie niet meehaspelt, vrij heid om ons allerlei fratsen op te dringen, vrijheid om ook nog duivelsdrek te gooijen in de tallooze stankjes der negen tiende eeuw, vrijheid om de jeugd van de menschhcid af te zonderenvrijheid om dwepers-begripjes en sectcn-praktijkjes in de jeugd in te stampen vrijheid om aan de jeugd te ont houden alwat den vrijen, dat is hier te zeggen den overheer- schenden opvoeder niet bevallen rnogt hem, den onfeilbaren opvoeder, die regt van beslissen heeft over alwat den mensch onnaspeurlijk is, en met wiens koppige domheid een ander zijne zakken lapt. Moeten dan onnoozele minderjarigen aan zulk geweld worden prijsgegeven alleen omdat men het vrij heid gelieft te noemen? Zoo ja, dan zullen eenigen hunnen zin hebben; niet hun regt, maar hunnen zinnamelijk de roomsche nieuwlichters en enkele joodsche papas, overal waar zij talrijk genoeg zijn om onder den naam van school tjes, kinderkerkjes te bekostigen: inzonderheid die hooge godsmanncn waaraan die vrije cn vrijlieid-eischende papas zich slaafs of blindelings onderwerpen. Maar hoe zal het dan, waar die papa's niet talrijk genoeg zijn? Hoe zal het met de lieve jeugd der luthersehe remonslrantschejansenisten, menisten bovendrijvcnd-gereformccrdevele joodscheen andere papa's? Daar zal het nog erger mee gaan dan thans. Nu ten minste wordt de protestantsche schoolmeester nog in den band gehouden door tikken over de vingers en door ver los van klandisie wanneer hij eens naar hartcnlust den ca techiseermeester zou willen uithangen. Maar dan zal hij boek* jes invoeren cn lessen geven die niet alleen nog zoowat alge-' meene godsdienstbegrippen inscherpen (zoo als dat thans heet) maar die de ware leer (dat is te zeggen zijne leer) moeten in de hand werken, en het strijdige moeten ondermijnen. Vrijheid van godsdienst is ongelijk en verstorend zoo de uitoefening of eeredienst niet binnen de muren blijft. Vrij heid van onderwijs is ongelijk en ondeukbaar, zoo het niet van alle godsdienst wordt afgezonderd. Wat wil ons bestuur dan voor het onderwijs? Wil het losbandigheid, vrijheid, of slavernij? Wil het regeling bij de wet, of bij besluiten? Wil het overleveiing aan eiken tyran,

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

De Kaleidoskoop (1846-1851) | 1848 | | pagina 2