Wat men ons wil opdisschen took vrijheid opheffing aan de eerste zoo veel vertieraan de laatste zoo veel verzachting zou aanbrengen. Talrijke huisgezinnendie honger lijden, wonen in de hooge veenen, en hoe velen kon den er nog meer wonenindien zij ongehinderd konden turf maken. Brand hadden zij dan van zeiven, aardappelen konden zij verbouwen op het afgeveende landde mest hiertoe benoodigd is zoo lutteldat zij er van elders geen toe zouden behoeven; eene hut bouwen zij zich van dennetakken en plaggen eenige stuivers 's weeks voor hunne overige behoeften maken zij van hun gegraven turf, dien zij aan de bewoners van het platte land, die geen beteren bekostigen kunnen en thans alleen heidéschollen branden, zouden verkoopen. Thans overstroomen zij het platte land en maken er het wonen door hunne bede larij bijna ondragelijk, dan konden zij leven en zouden zij op hunne wijze landontginners zijn. Ziedaar voor den staat de ware verschaffing van arbeid. Waarom wij accijnsen en grensregten moe ten HEBBEN, Omdat ieder onnoozele bloed dan belasting betaalt zonder het te weten. Als allen weten wat zij betalen, dan kunnen of durven de heeten er zoo ruim niet van teren, en dan-is alles beter na te rekenen. Dan kunnen ook de parasietplanten van het koningschap den welgemesten stam niet zoo uitzuigen zonder dat de klappeijen er den neus in steken. Dan mogt het beminde volk eens aanmerking maken op de miliioenen voor eene vorsten-familie, die er bijna niets voor uitvoert, en een mirakel van genade is wanneer zij verbetering aan kondigt van lang gestijfd onregt. Nu betaalt de vreemdeling mede, zegt men. Zeer gast vrij! Maar die knijpende gastvrijheid knijpt zich zelve. Hoe beterkoop de vreemdeling bij ons reizen kanhoe meer hij bij ons komt verteren, en hoe beterkoope waren hij ons komt brengen. Maar waar zullen wij heen met al die commiesen Die men- schen zijn nergens anders toe in staat. Schoone aanbeve ling! Wie nergens toe in staat is moet als commies het volk opvreten? Of moeten er nog zoo vele accijnsen worden aan gehouden, en de grensregten op den koop toe, dat de com miesen er van kunnen blijven leven? Welaan, zoo ze leven moeten, en wel op onze kosten, omdat ze niet in staat zijn voor hun onderhoud te zorgen (evenmin in staat als de vage- - bonden die naar de Ommerschans worden gezonden)dat ze dan ten minste op onze kosten iels nuts uitrigten! Dat zeden handel en de bedrijvigheid, niet verlammen! Dat ze geene sol daten van het onregt zijn! Want onregt is het met die accijn sen en grensregten, dat de smokkelaar geld verdient, en de trouwe wetsbetrachting, ja de eerlijkheid met schade wordt gestraft. Maken wij hen liever tot soldaten van het regt! Tot marechaussees, landdragonders, gendarmes, of hoe men ze noemen wil. Dat ze liever op roovers en boosdoeners passen A ja, 't is ook waar. Goede policie hebben wij zoozeer niet noodia. Die kost te veel geld. En daar deugen die com miesen ook niet toe. Met die kosten van policie kan men aan menig haagsch heer of pennelikker eene goede betrekking bezorgen. Welnu! maken wij die brave commiezen dan tot pennelikkers, tot haagsche pennelikkers, om de heeren op de bureaux eens af te lossen! Wij waren er welligt nog niet er°er mee aan toe. leder minister kreeg er ten minste de handen ruimer mede, kon hen wat naar zijne hand zetten, en ware er met goed fatsoen meuig blok-aan-'t been mede kwijt. Want zou een minister eenen buralist uit het brood zetten? Eenen bekwamen buralist, die dus overal goed voor zijn brood is? Neendan nog liever het volk uitzuigen. Een buralist is veel te noodig. Buiten hem is de minister niet te huis; een hoofd zonder handen; zonder geheugen, zonder denkkracht Nu, maken wij dan de commiesen tot matrozen! Dan behoeven de boerenjongens niet naar den mast geprest te worden, 't Zijn zeker maar boerenjongens; voor haagsche ploertjes wordt wel gezorgd dat ze niet mee naar den mast be hoevendoch commiesen zijn ook maar commiesen. De loterij is nog heilig bij accijnsen en grensregten. Die is slechts eene belasting op de dwaasheid, de begerigheid en de speelziekte. VAN ONDERWIJS. BeWen wij dan te zeggen, dat wij voorstanders van alle vrijheid zijn? Wij wenschen vrijheid, niet slechts in het on derwijs, maar in alles. Wij wenschen vrijheid in alles, maar ware vrijheid, derhalve gelijke vrijheid. Zoo de zoogenaamde vrijheid niet vrijheid in alles en voor allen is, dan is zij on ge/ijlc en geene ware vrijheid meer. Verkrijgt de eene Leer vrijheid dan de andere, dan verkrijgt de eene te veel de a dere te weinig. Dan ontstaat er tyrannij of privilégie den eenen kant, verschovenheid of onderdrukking „L i i Ud« den anderen Kant. Wij behoeven ook niet te herhalen, dat wij de ont grondwet over het algemeen van harte toejuichen. vreugde moet ons niet verleiden om even gaarne de get,1" v6 te slikken. Het vaderland heeft twee belangrijke cou ,rej.en verloren, den Courier Batave en den Overijssel. DaargTt1 60 met welken grond de haagsche beau monde tegen eene3 60 beide fulmineerde, ze zwijgen nu; ze zouden wellin hebb1" helpen waken tegen invoering van verkeerdheden. Des te 60 hebben al wie overigens voor volk en vaderland' kunnen sLrr ken, zich te bevlijtigen. V Art. 183 van het ontwerp wil het onderwijs onderwernen aan de wet. In zoo verre wil men ons geene ongeordende vrijheid geven, geene vrijheid naar teders believen De wet moet waken voor gelijke vrijheid. In zóó verre zal noch het uitvoerend bestuur, noch deze en gene grillemuts het onderwiis mogen overheersehen. Dat beamen wij gaarne. Maar nu we der gaat het art. te ver. Het geeft vrijheid, «behoudens het onderzoek naar de bekwaamheid des onderwijzers en het toe vzigt der overheid." Alleen dit onderzoek en dit toezigt zouden door de wet geregeld worden Hier breekt het artikel weder af wat het had opgebouwd. Wat doen wij met dat onderzoek en dat toezigtwanneer het daarmede is afgeloopen? Wie on derzocht en onbekwaam is bevonden, zal dan evenwel vrijheid hebben om te onderwijzen. Wanneer er een toezigt heeft plaats gehad, zal het verkeerd bevondene niet verholpen kunnen worden. Meer toch zal de wet niet kunnen regelen dan dat onderzoek en dal toeziyl. Al het overige zal vrij zijn. Deze vrijheid is niet de ware, niet voor allen gelijk. De brekebeen zal den bekwame kunnen onderkruipen, zal misbruik kunnen maken van onkunde en ligtzinnigheid. Wat nog erger is, de zedelooze zal niet van het onderwijs geweerd kunnen worden. Zou het dan, om voorbeelden bij te brengen, ware handels vrijheid zijn, indien de verkoop van vergiften wel aan onder zoek en toezigt onderworpen wierd, maar dan weder vrij stond? Zou het ware jkgtvrijheid zijn, indien er wel onder zoek en toezigt wierd gehouden, maar dan ieder zooveel wild mogt dooden, dat er geen wild meer overbleef, en allejagt verviel? Maar er is meer. Niet alleen onkunde en zedeloosheid zul len vrijheid hebben om te onderwijzen. Ook het kerkelijke zal er vrij spel in hebben. Zoo als het er bij ons te land in de zamenleving uitziet, zal het kerkelijke daar geene kleine rol gaan spelen. De proef is gevaarlijk. Stellen wij eens (on een goudschaaltje kan men het niet wegen), dat over het a[- gemeen onze joden vijftien eeuwen ten achteren zijn onze roomschen vier, onze nieuwlichters twee, onze overige pro testanten eene; dan staat der jeugd toch, in menig opziet eene zeer ouderwetsche opvoeding te wachten. En daarbij komt, dat de jeugd in geestelijke troepjes zal worden afge scheiden; hetwelk zeer nadeelig is voor het opdoen van veel zijdige menschenkennis, voor hartelijkheid en band tusschen de aangroeijende nederlandersmaar bevorderlijk voor eenzij digheid en veroordeel. De joden zullen op dezelfde school hebrecuwsch en nederduitsch leeren. De roomschen zullen eenen crucifix en een wij watersbakje in school hangen. Bij de nieuwlichters zal de Heidelbergsche catechismus en vader Smytegeld worden opgedreund. De protestanten zullen dat gene instampen wat zij redelijkheid en opgeklaardheid gelieven te noemen. Elke secte zal ijveren tegen de overigen. Neen, het onderwijs moet vrij zijn, vrij en beveiligd tegen sectegeest. En dit kan het niet zijn, zonder afscheiding van kerkelijk en alle overig onderwijs. Is de vrijheid der onerva renligtgeloovige jeugd niet reeds genoeg in gevaar, wanneer alle kerkelijk onderwijs afzonderlijk, maar ongehinderd, wordt gegeven aan eigene plaatsen en op eigene uren? Is het niet reeds enorm, dat een vader, een voogd, een geestelijke, eene grootmoeder-, eigenmatig beschikt over hetgeen een minderjarige gelooven zal? Of moeten een paar provinciën en de nieuw lichters met nog enormer vrijheid gecomplaceerd worden? Het complaceren behoorde beter te huis bij de vorige wijze van regeren. De groote meerderheid althans, de protestanten en joden, dringen niet om zulke vrijheid. Met de nieuwlichters zal men van het eene uiterste tot het andere overslaan. Met hun schreeuwen om het kerkelijke, en nog wel hun kerke lijke, in de school, hebben zij ongelijk. Dreigen zij met Ame rica, het doet ons leed, maar het is een onredelijk dreigen.

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

De Kaleidoskoop (1846-1851) | 1848 | | pagina 2