BIJVOEGSEL tot den IJ V L EI DO SKOOP. Saturday S» October 1846. 1HT CiJVOEGSEL WORDT GRATIS UITGEGEVEN'. Man tie Inwoners van Meventer» StadgcraootenDuidt het den schrijver dezer regelen niet euvel, dat hij het woord tot u rigt. Vaderlandsliefde drijft hem daartoe en de hoop van te slagen want hij zag u nog geen twee jaren geleden ijverig en onbekrompen in de weer in eene dergelijke aangelegenheid, toen het ook het welzijn van het Vaderland gold. Ik doel op dien tijd, toen negen onzer vertegenwoordigers bij het Hooge Bestuur het plan haddenons eene nieuwe Grondwet te verschaffen. Onaangespoord kwamen zeer velen te zamen om met elkander een adres aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal op te stellen te teekenen en af te vaar digen. En nu,met verbazing is het opgemerkt, dat geen enkel onzer het denkbeeld van eene petitie geopperd heeft; en toch het geldt hier eene aangelegenheid niet minder belangrijk dan toen. v Het zal u allen toch uit de dagbladen bekend zijn dat bij de Tweede Kamer ter tafel is gekomen van wege het Gouver nement: een ontwerp van welstrekkende tot aanmoediging van den invoer van levensmiddelen. Gij weet het alle, waartoe dit strekken moet. Het is de verlenging van een in het vorige jaar noodzakelijk geworden maatregel, ten gevolge van de mislukking der aardappelen, en de daaruit ontstaande hooge prijzen van de meeste levens middelen. De prijzen der levensmiddelen zijn ook nu nog riet gedaald, zij zijn eerder verhoogd, en het is daarom den minister voorgekomen dat eene tijdelijke verlenging van de toen gemaakte gelegenheidswet onvermijdelijk istot behoud van goede orde. De voorgestelde termijn van verlenging bepaalt zich tot elf maanden zoodat wanneer dit palliatief ook nu al aangenomen wordt in de Kamers, de ellendige graanwet van 29 Dec. 1835 elf maanden na datum van aanneming, weder in werking zal moeten tredenzonder dat de Kamers dit verhinderen kun nen, daar zij bij het einde van dien termijn niet vergaderd zijn. Die ellendige graanwet zeg ik, want eene wet, die bij de minste afwijking van den natuurlijken, gewonen gang van zaken, juist op het oogenblikdat zij van den helderen blik des wetgevers moest getuigen, buiten werking moet gesteld wordendraagt het bewijs in zichdat zij op verkeerde fun damenten gebouwdniet tegen ongunstige omstandigheden be stand is, dat zij uit verkeerd begrepen staatshuishoudkunde gesprotenniet bij magte-is, het heil der natie te bevorderen j en dus moet geacht worden slechts het welzijn van ecuige bevoorregten te beoogen, - en dat alleen eene wet, welke den natuurlijken gang van zaken regeltdien naar de behoeften van tijd en plaats wijzigtgeschikt isliet welzijn van den Staat te bevorderen. Zijn er misschien nog onder u die niet overtuigd zijn van het onheilwekkende eener graanwet als de onze, hij leze de navolgende regels. Het is théorie die hij daarin vinden zal, maar°théorie, die hij, wanneer hij zich daartoe de moeite wil gevendoor eene reeds bestaande daadwerkelijkheid zal bevestigd vinden. Het zamenleven in eenen Staat heeft een zeker doel, want doelloos kan het niet zijn. Alle maatregelen, alle wetten in dien Staat, met dat doel harmoniserende, strekken tot bevestiging van deszelfs levens kracht. Alle maatregelen alle wetten met dat doel in strijd verzwak ken en ondermijnen den Staat, veroorzaken deszelfs ondergang Zonder het geheele doel van maatschappelijk zamenleven op te sporen, zij het genoeg hier te erkennen, dat tot dat doel behoort: 1°. onvoorwaardelijke uilroeijing van het regl van den slerkstendat verfoeijelijke regt, waardoor één of eenige wei nigen, krachtiger in dezen of genen opzigte, dan hunne na- tuurgenooten zich op kosten van dezen verrijkenom zelve in nietswaardige luiheid voort te leven; en 2°. daarentegen: het gelijk regt van allen té constitueren, opdat ieder zich in zijne eigene nijverheidsvruchten onbelemmerd verheugen kunne. Iedere wet dus ook, uict deze principes strijdig, werkt het doel van ons zamenleven tegen, ondermijnt den staat en brengt hem ten val. De graanwet nu verkeert in dit geval. De strekking daarvan heet: bevordering van de belangen van den landbouw. Zij heet: te dienen in den kwijnenden toestand van sommige takken van nationalen landbouw te voorzien. Het is niet noodig te bewijzendat de uitdrukking sommige takken van nationalen landbouw, slaat op den graanbouw. Neemt men nu in aanmerking: 1°. de groote menigte van stedelingen en dorpelingendie zich niet aan den landbouw wijden 2°. de massa heiden en duinen in ons land nog te vinden 3°. de uitgestrekte vlakten, die alleen tot grasland liggen, 4°. de menigte weiden en hooilandendie nog tusschen het akkerland verspreid zijn, en 5°. de quantiteit van veevoeder, die op het akkerland ver bouwd wordt zoo zal het duidelijk worden, dat de verhouding van het ge tal eigenlijke graanverbouwerstot het cijfer der geheele po pulatie van Nederland al zeer gering is. Neemt men daarbij in aanmerking, dat die bevordering van de belangen van den landbouwniets anders beteekent dan op drijving van graanprijzen door middel van fnuiking van den buitenlandschen graanhandel dat dus de bedoeling van de wet van 29 Dec. 1835 primi tief niets anders is dan verrijking van den graanbouwer ten koste: 1°. van de algeheele populatiedie uit graan gebakken brood enz. consumeert, en 2°. van eenen anderen zeer aanzienlijken tak van nijverheid, den buitenlandschen graanhandeldie zonder evengenoem- de wet ten gevolge zoude hebben a. goedkoopte van brood enz. voor iederen Nedeilandei b. werkverschaffing aan eene menigte van weiklieden, sjouwers, matrozen, reeders, scheepmaker met un oneindig gevolg, en handelaars in het groot en klein met hunne bedienden. Bedenkt men daarbij dat de ondervinding geleerd heeftdat ieder beschermend monopolie ten gevolge heeft: onbezorgde luiheid van den beschermde die, hoe de cms and.gheden ook loopen, Zich van een goed bestaan verzekerd z.et ten koste ^dan'^za^men gereedclijk tot de conclusie komen, dat de

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

De Kaleidoskoop (1846-1851) | 1846 | | pagina 5