ten laste van den Heer T h i e in evernietigdop grond dat
die vierschaar boosaardigheid en openbaarheid (gemakshalve?),
maar had verondersteld, terwijl zulks bepaaldelijk onderzocht en
uitgemaakt moet worden.
De zaak is alsnu verwezen naar het Hof van Zuid-Holland
om op nieuw behandeld en afgedaan te worden.
Omtrent de zaak van den Heer van Hulst heelt de Ilooge
Raad beslist, dat al de aangevoerde middelen van cassatie
niets beteekendenbehalve één, namelijk dat hij niet debet
was aan het boosaardig en in het openbaar aanranden
van de waardigheid, en het gezag des Konings. Nu zou
elk eenvoudig mensch denken, dat dit in lang geen kleinig
heid was, en een zeer gunstigen invloed op de uit te spreken
straf zou hebbendat de twee jaren gevangenis tot veel
minder bedrag, zoude gereduceerd worden. Maar neen!
De Hooge Raad begreep, dat desniettemin van de twee ja
ren geen dag kon afgetrokken worden, daar het Overijssel-
sche Hof den Heer van HuJst teregt aan vier andere mis
drijven, op grond der xvet van 1 Jnnij 18-30, wegens smaad,
hoon en lastergepleegd jegens de Koning, in 't openbaar en
boosaardighad schuldig verklaard, en slechts het minimum
het minste der straf, dat op elk der vier misdrijven is ge
steld, op hem was toegepast, zoodat het welgevallen van één
der vijf misdrijven, geen invloed op de rekening kon hebben.
De Hooge Raad heeft daarbij tevens aangemerkt, dat de
Heer van Hulst verzuimd had binnen de drie maanden den
schrijver tc noemen en alzoo de verantwoording op hem was
blijven rusten. Hoe ongerijmd dit ook schijnen moge, en de
Heer Donker Curtius zulks, klaar heeft aangetoond," is
misschien die beslissing, in dit singuliere geval, niet ongeluk
kig te noemen; want het verleenen van gratie aan den, ter
goeder trouw gedwaald hebbenden Heer van Hulst, houdt
men voor vrij zeker, terwijl dit met mr. Boissevain,
om ligt te vermoeden redenen, misschien niet zoo gemakkelijk
zou gegaan zijn, en men alzoo diens berooving van zijne vrij
heid niet te betreuren zal hebben.
Apeldoorn 18 Junij. Onder den aangenamen indruk
van eenen schoonen dag, zet ik mij neder om aan uw ver
langen, voor zoo ver mij mogelijk is, te voldoen.
Z. M. onze beminde Koning, heeft onze hoop niet te
leurgesteld, en den dag van gisteren, zijnde de heugelijke
4 verjaardag van H. K. H. de Princes van Oranje, op het Loo
doorgebragt. Reeds vroeg in den morgen wapperden do
vlaggen van de openbare gebouwen, en uit de huizen der
ingezeteren; de Knnrng werd reeds ten half 8 uur, gewacht;
doch eerst ten 10 uur, reed Z. M. vergezeld van Hoogstdes-
zclfs adjudant Merk us. van de zijde van Arnhem, het dorp
binnen, minzaam de begroetingen beantwoordende, welke
Hoogstdezelve werden toegebragt. Afgestapt zijnde, werd Z.
M. door den Heer burgemeester verwelkomdaan wien de
eer te beurt viel ter middagmaal U worden genoodigd het
welk te 2 uur plaats vonden waarop het Hollandsch Zee
banket eene der geregten uitmaakte. Na alloop van het
diner, ten 5 uur, was het uur voor de valkenjagt bepaald,
dewelke men had gehooptdat op den Valkenberg zoude ge
houden worden doch door verandering van den windnabij
Asselt moest plaats vinden, welk punt, meer afgelegen zijnde,
voor voetgangers niet zoo toegankelijk is. Z. M. de Koning,
vergezeld van HH. KK. IIII. de Pri nsen van Oranje en Alex
ander, te paard gezeten, alsmede H. K. H. de Princes van
Oranje met eenige dames in een rijtuig, benevens een aan
zienlijk gevolg van Heeren en Dames, begaven zich ter be
stemden tijd derwaarts, en vereerden de Valkenjagt met
Hoogstdcrzelvcr tegenwoordigheid. De Valkenjagers waren!dit
maal doelmatig cn net gecostumeerdin groene jas met val-
kenknoopen vlceschkJeur kamisool en broek bruine slopkou
sen en zwart fluwelen pet; terwijl de beide aanvoeders laar
zen met kappen droegen. Het geheel leverde een schouw
spel opdat eenig in 'zijne soort was en verschafte den toe
schouwers een groot genoegenwaartoe niet weinig mede
werkte het uitstekend schoone weder, hetwelk ons steeds be
gunstigde.
Ten 9 uur waren de vorstelijke personen weder op het
Loo terug, zijnde H. K. H. de Princes van Oranje bij de te-
rugtogt, met eenige dames, insgelijks te paard gezeten.
Z. M. heeft gelogeerd in de daartoe ingerigte vertrekken op
het oude Loo, en is dezen morgen ten 4 uur, naar de Resi
dentie teruggekeerd.
Indien men de geruchten mag geloovenzoude Z. M. voor
nemens zijnbij gelegenheid der Wedrennen nogmaals her
waarts te komen.
- 19 Junij. Wij vernemen met genoegendat de jonge
ling J. J. Dik schei, kweckcling van het Instituut van den
Heer van Doorn alhier, na een vergelijkend examen, door
Z. M. is benoemd tot opzigter van den Waterstaat in Ncér-
lands-Indie.
Men meldt ons uit Apeldoorn dat de toebereidselen tot
de wedrennen zoo goed
als geëindigd zijn, en alles schijnt te
beloven, dat die allezins luisterrijk zullen worden. Een groot
deel der verdienste hiervan wordt aan Z. K. II. (]cn p,-;ns
van Oranje toegeschreven die tot dit doel den onvcrnioeidsten
ijver cn inspanning heeft aan den dag gelegd. Niet alleen dat
Z. K. II. reeds zeer vroeg in den morgen (te 4, 5 ure) per
soonlijk tegenwoordig was b:j het dresseren der paarden en
tot liet bestuur der werkzaamhedenmaar zelfs aan deze laatste
eigenhandig heeft geholpen hebbende uit de Residentie eene
schaafbank en eene groote kist met timmermansgereedschappen
laten komenwaarmede hij persoonlijk aan den arbeid deel
Viamen de werklieden zoo doende door woord en voorbeeld
tot ijver aanspoorde. Overigens wordt Z. K. H. zeer geroemd,
zoowel wegens zijne minzaamheid cn ijver, als vooral om
zijne algemeene kennis, ook van de kwaliteiten en prijzen
der goederen 't geen den leveranciersbij welke hij meestal
zeiven zijne inkoopen doet, wel eens minder aangenaam is.
Drie punten in het verslag van het Landhuishoudlcundig
Congreste Zwolle gehoudenhebben bijzonder onze aandacht
getrokken.
Het eerste is het voorstel van den heer Gouverneur van
Overijsselom eene Commissie te benoemen tot het aanwij
zen van middelen »om de houtcuUuur in ons Vaderland te
bevorderen en het verminderen der bosschendoor vernieti
ging van dezelve, zonder weder opkweeking, zoo veel moge
lijk te verhoeden." Daar het aanhouden van bosschen, gelijk
hier schijnen bedoeld te worden eene zaak van louter weelde
is, die geene rente oplevert, zouden wij wel eens willen we
ten, hoe het mogelijk is hierin voorzieningen te nemen, zon
der de belangen der eigenaren te krenkendaar er toch wel
geene sprake kan zijn die door algemeene opofferingen te ge-
moet te komen. ij zijn dus nieuwsgierig naar 't rapport
der Commissiedienaar ons gevoelenzonder nadeel wel
uitgewonnen had kunnen worden.
Het tweede punt betreft den vrijdom van accijns van zout
tot gebruik onder het veevoeder. De Heer Baron van Itter-
sum te Hattem betuigde zijne bevreemding, klagten gelezen te
hebben in het dagblad Overijsseldat de vrijdom van den
accijns op het zout, ten dienste van den landbouw, door den
Minister zoude geweigerd zijn, daar ^de bekoming van dien
vrijdom zelfs geen moeite kost, eri men slechts een request
aan den Minister heeft in tc zenden." Om dit de staven
deelde Z. Ii. W. G. eene ministeriële dispositie mede, waarbij
hem wordt veroorloofd eene hoeveelheid van 52Ü Ned. P.
zout, zonder accijnstot genoemd, einde te gebruiken. Dr.
de Gaaij Fortman, Redacteur van het dagblad Overijssel te
genwoordig zijnde, repliceerde, »dat die klagten in het'dag
blad Overijssel niets anders behelsdendan de vermelding van
een adres aan de Tweede Kamer, waarin eenige landbouwers
onder Vlaanderen zich bij de Volksvertegenwooidigers be
klaagden dat hun vrijdom van accijns door den Minister ge
weigerd wasen voegde er zeer ad rem bij, »dat de daadzaak
der weigering dus even goed geconstateerd was, als die der
toestemmingdoor het produceren in de vergadering van liet
minisleriëcl besluit," cn »het alzoo blijkt, dat de Minister den
Heer van Ittersum gereedelijk heeft toegestaan, wat hij een
voudige landlieden heeft afgeslagen. Ja, zoo gaat het! In
Nederland zijn allen gelijk voor de wet!! Wij gelooven voor
ons zeiven, dat die landlieden, welke te vergeefs vrijdom van
accijns verzochten, wegens zout, dat zij onder den lijnkoeken
drank voor het vee wilden mengen, als een onfeilbaar be
hoedmiddel tegen de Longziekteevenveel, ja meer aanspraak
op die gunst mogten maken, dan de Heer van Ittersum.
Waarom zoodanige gunst veiTeend aan een enkel groot heer
niet in 't algemeenof aan den eenvoudigen landman, voor
wien dè belasting oneindig bezwarender is, dan voor een rijk
grondbezitter? Domme vraag! Boeren en een IloogWelgebo-
ren Baron!!
Het derde punt betreft het slot der Redevoering van den
Voorzitter, Mr. Sloet tot Olthüis, bevattende eene soort van
staatkundige geloofsbelijdenis, 't Zijn de volgende regelen,
welke wij bedoelen
«Waren er, even als in andere Staten, gebreken in ons
Staatsbestuur cn Wetgeving," (wie betwijfelt het?) »die, als
zoo vele hinderpalen voor onze welvaart beschouwd konden
worden," (maar al te veel,) »het was partijdig daarvan alleen
de fout aan dc Regering te wijten, en niet voor een ruim