Dingsdag 50 Maart 1852. N°. 26. NIEUWS- EN ADVERTENTIE-BLAD. ZWOLLE, DEVENTER, ZUTPUEN, 1PELDOORN. IJSSELB0D1. Dit blad verschijnt geregeld lederen DINGSDAG en ZATERDAG. D<J pr\js van belde is voor Zwolle Deventer Zutphen en Apeldoorn f 1.25 in de drie maanden; overal elders franko per post 1.50; de Disi<jsda<j- of Zaturdag-cdilic afzonderlijk voor genoomdo plaatsen 75 cont elders 87'/2cent. Alle postkantoren nemen beslcllingon aan. Do piijs der Advertentién is van óén tot vijf regels 50 centen 10 cent voor eiken meerderen regel behalve 35 cent zogelregt bij iedere plaataing. De Advertentien moeten vóór Dingsdag middag 12 uuren Vrijdag namiddag 4 uur ter Drukkerij le Deventer zijn ingezonden. Allo toezendingen voor dit blad bestemd mooton franko geschieden hetzij door bemiddoling dor Postkantoren, of to Zwolle bij W. E. J. TJEENK WILLINK; Deventer A. TER GUNNE; Zutphen J. II. WEL LINK Apeldoorn A. M. DE JONG. Genieten de licercn Ailvokaten een privilegie door niet in liet patentregt te declcii? Men geloove waarlijk niet, dat wij het wagen zullen als eene voorspraak van de advokaten op te tredendie heeren zijn mans genoeg om waar het noodig is, zeiven hunne zaak te verdedigen en zij behoeven zekerlijk onze bescherming niet. Maar juist die algemeene opinie, dat deze heeren zoo won derwel voor zich zeiven weten te zorgenheeft het waar schijnlijk sedert eenigen tijd tot eene mode gemaakt elke gelegenheid, die zich opdoet, aan te grijpen om hen aan te vallen; daarover maken wij ons eer vrolijk dan ongerust, want die heeren kunnen er best tegen. Daar is echter bij de publieke discussie in de Tweede Kamer een punt tegen hen opgeworpen, dat de algemeene aandacht verdient, te wetendat zij een privilegie in het stuk der belastingen zouden genieten. Is dit werkelijk het geval, dan moet het hoe eer zoo beter ophouden, want het ware niet enkel onregt maar eene schennis der Grondwet. Ja, sedert jaren ware dan het stellig gebod der Grondwet, hetwelk geene privile giën in het stuk der belastingen toelaat, straffeloos geschon den. Ieder nu heeft er belang bij te weten wat daar van zij; want het is op zich zelf, afgescheiden van alle aar digheden die men ten koste der advokaten kan opdisschen een hoogst gewigtig punt. De minister van Finantien had in zijn oorspronkelijk wets ontwerp tot verbetering en aanvulling van de wet op het patent mede voorgesteld 0111 de advokaten aan dat regt te onderwerpen. Toen echter dat ontwerp grootcndeels werd ingetrokken en zich alleen bleef bepalen tot eene wijziging van tabel XVI der wet van 21 Mei 1819, met betrekking tot het patent der kleine Schipperij verviel ook de bepaling om de advokaten aan het patentregt te onderwerpen. Bij le behandeling van dit ontwerp in de Tweede Kamer stelde echter de heer de Poorter een amandement voor strekkende om de advokaten inde 1 cn2 klasse van de tabel No. XIX der wet op de patenten te rangschikken. De heer de Poorter was van meening, dat het patentregt op alle bronnen van inkomst, door nijverheid verkregen, drukte, en dat er dus ten opzigte der advokaten een onwettifj privilegie heerschte. Dit amendement werd slechts verworpen met eene meerder heid van 27 legen 20 Stemmen, terwijl het opmerking verdient dat juist de meeste advokaten, die in de Tweede Kamer zitting hebben, er vóór hebben gestemd. Waarschijn lijk om zelfs den schijn te vermijden als of zij in het belang van hun eigen stand een beweerd privilegie zouden hebben willen handhaven. Wat daar echter van zij men bemerkt uit die Stemming, dat de cruacslic over en weer bijna evenveel voorstanders vindt, en dus van zeer twijfelachtigcn aard schijnt te zijn. W'J zou het zeer vreemd hebben gestaan te midden ecner partiële wet, die alleen ten doel heeft de kleine Schipperij te ontlasten, eene bepaling omtrent de advokaten te nemen, zoodat later, als die wet cenigermate uit het geheugen ware ccwischt het zeker hij niemand meer zou zijn opgekomen om in die wet de regeling van het patentregt te zoeken, maar tegen dat bezwaar had ook de vcrnultige heer van Dam van Isselt een argument gereed. W.ij zullen dien heer, die geen vriend van advokaten is, zeiven laten spreken. Hij "'fwat betreft het bezwaar van den spreker, dat hier te midden van eene wet, waar slechts sprake is van de kleine Schipperij, de stand der advokaten zou genoemd worden, zoodat zulks, gelijk een mijner anibtgenootcn zeideeenige overeenkomst zou hebben met eene sierlijke vlag op eene modderschuit, ook dit is van weinig kracht. Integendeel ilc geloof zelfs, dat daarin iels eigenaardigs zou zijn gelegen, omdat er, wanneer van advokaten en processen sprake is, geen beeld meer gebezigd wordt dan dat aan de Schipperij ontleend. Zoo beloofde mij eens een advokaat, bij gelegen heid van een proces, dat ik voeren zou, dat hij mijn Schip in de veilige haven zou sturen ik verloor het proces in alle instantien, en heb toen de vrijheid genomen hem onder het oog te brengen, bij zijn beeld blijvende, dat hij mijn Schip in het riet had gestuurd." Zietdaar zeker het bezwaar in eens opgelost om in eene bijzondere wetdie ten behoeve der kleine Schipperij wordt gemaakt, als ter loops het beginsel uit te maken dat de advokatenstand aan het patentregt moet worden onderworpen. Waar ter plaatse in onze wetgeving dit beginsel evenwel wierd vastgesteld doet minder ter zake, als het op zich zelf' maar billijk cn regtvaardig is. Zietdaar do vraag. Men zegt, de patentwet treft alle inkomsten van nijver heid. Dit zou men al dadelijk kunnen tegenspreken. Do geheclc landbouw, de ambtenaren, landelijke zoowel als plaatselijke, profossorenrectoren cn conrectoren, kunst schilders enz- alle mcnschcndie inkomsten van hunne nijverheid genieten. Maar wij kunnen dit ter zijde lateri want zoo in 't algemeen, allo andere bedrijven belast zijn, ware het geene redenzoo er sommige onbelast zijnom dat voorregt ook voor advokaten te vragen. Er bestaat evenwel eene geheel andere redenwaarom het in ons oog hoogst onbillijk zou zijn advokaten aan het patentregt te onderwerpen zij genieten door de vrijstelling niet het minste privilegieintegendeel er is geen stand in de maatschappij, die eene zoo hoogc belasting betaalt, als de advokaten doen ter zake van de uitoefening van hun beroep. Vooreerst moet men in het oog houden dat de uitoefening der praktijk als advokaat, is een vrij beroep, aan de alge meene concurrentie onderworpen. Maar in dit npzigt maakt het beroep van advokaat eene uitzondering op elk ander vrij beroep, dat <le Slaat de diensten van den advokaat als geheel onbezoldigd beschouwt, cn ze als zoodanig in beslag neemt'. De wet zegt eenvoudig: «Aan elken*buschuldigdc zal ecu advokaat worden toegevoegd." Het gevolg daarvan is, dat de gchcelc criminele praktijk. met de zeldzame uitzondering als een beschuldigde voor eigen kosten een ander pleitbezor ger verlangt voor onze elf provinciale gcregtshoven geheel gratis door de advokaten wordt waargenomen. Voorts wordt de geheele armen-praktijk almede, overeenkomstig wettelijke voorschriften, zonder eenige vergelding bediend, cn wij zeg gen het een lid der tweede kamer na«Er is geen land, waar armen zoo gemakkelijk bijstand kunnen erlangen waar zij beter worden bediend, wanneer zij hulp noodig hebben, dan hier. Ik mag hel zeggen met volle overtuiging, dat in het algemeen gccncrlei onderscheid in de behandeling wordt opgemerkt, wanneer de hulp van een advokaat wordt inge roepen voor eene zaak van een arme; maar dat zijne zaak met evenveel trouw, met evenveel ijver pleegt behandeld te worden als die van den rijkste in den lande."

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

De IJsselbode (1852) | 1852 | | pagina 1