Een derdè VOorde'el^'dat deze maatregel aanbiedt, schijnt geheel over liet hóóft^gezien, het is dit. In ieder land bestaat eene zekere byéhoef tè^aa-n riuiinidde 1Is in die be hoefte voor liet volle bedrage dopr'dcHbkende munt voorzien en brengt mén er naast |l'St geld papier in omloop, dan zal dal papier hét hatilé geld. m dezellde mate uit het land stooten. De hoeveelheid van liet cifculatiemiddcl wordt door do béjioeftè geregeldzoodra men binnenslands in die behoefte door /papier voorziet, gaat bet harde geld met de circulatie 'lifrai liet buitenland, waar hot papier niet kan omloopen. Maar omgekeerd; wanneer een land le weinig hard geld in circulatie heeft om aan al zijne behoefte te voldoen gelijk bij ons na de demonetisatie vanTiet goud dan is het verpligt van het buitenland voor die behoefte metaal in te ruilen. Dat nu is zeer schadelijk. Het metaal, als ruilmiddel, is volstrekt improductief; en het land ver armt met 10 millioen zijn vruchtbaar kapitaal als het voor 10 millioen aan zilver van het buitenland trekt ter be strijding zijner behóellc aan circulatie. Zonder liet creëren van muntpapier zouden wij verpligt zijn zoodra de nu nog circulerende 13 millioen a'a'n muntbiljetten zijn vervallen, voor omstreeks gelijke som aan zilver 'van hét buitenland in le koopen. Die som wierd onttrokken aan hét vruchtdra gend nationaal kapitaal, en kunnen wij die som vervangen door muntpapier, dan bevoordeelen wij ons met liet volle bedrag daarvan. Zij, die eenigermale hebben nagedacht over den loop der vorming van rijkdomof de beginselen der staathuishoud kunde begrijpen, zuilen dit toegeven. Iloe minder liard geld een volk voor zijne behoefte aan circulatie behoeft, hoe beter, liet gaat met het geheele volk als met de par ticuliere koopman of 'bankier. Hoe kleiner op den duur zijne kas is, hoe beier, rails hij steeds in slaat blijve zijne verpligtingen na te komen. Want zijne kas brengt niet op, en hij moet zorgen, dat zijn gansclie kapitaal steeds rente- gevend blijve. Zoo ook met het circulerend ruilmiddel van een volk. llet is zijn kasgeld; niet boe kleiner bedrag het toe kan, hoe beter. R. R. Hen schrijft uit 's Hage: De dezer dagen gelioudene dis cussion over de rentewet hebben belangrijke resultaten in vele opzigten opgeleverden het is daaruit geblekendat de meerderheid van de Tweede Kamer der Slaten-Genernal zich met bet beginsel dier wet, in zoo verre de rente een onderdeel van de inkomsten uitmaakt, heeft leunnen vereringen. De tegenstand toch legen deze wet vond vooral zijnen grond in den gunsligen slaat onzer financiën en in het bezwaar van velen, om, voor eene betrekkelijk zoo geringe opbrengt in het tegenwoordige oogenblik alle ingezetenen van liet Rijk, zonder onderscheid, aan alle de bezwaren en moeijelijkheden van eene income-tax te onderwerpen en bloot te stellen, zonder de uitkomsten te erlangen, die eene volkomene be lasting op het inkomen zoude opleveren. Werd toch van de eene zijde het klein getal groote renteniers in ons land getroffenhonderden anderen zouden in de belasting hebben moeten doelen, die niet dan moegelijk en karig kunnen leven van de geringe renle, die hunne kleine kapitalen hun opbrengen. Ware de belasting algemeen op het in komen en gevolgelijk de schulden mede in aanmerking genomen, men had den druk gelijkmatig gemaakt, die men anders hoogst onevenredig zoude hebben gedragen. Daarenboven werd de voorgestelde hervorming van het be lastingstelsel te partieel gevondenen waren velen van oor deel, dat alleen met de voordragt eener algemeene income-tax invoege die in Engeland wordt geheven, eene wijziging van het stelsel op ruime schaal mogelijk ware. Ten gevolge van do intrekking der wet op de rente van Regeringswege is ook de voorgestelde afschaffing van den accijns op de brandstoffen ingetrokken. Dit laatste evenwel zoude ook. bij de aanneming der eersLgenoeinde wel het geval geweest zijn, en zoo niet, dan ware die afscliaffiing toch door de groote meerderheid der Kamer afgestemd, die een ander aequivalent verlangde en uil velerlei oogpunten de belasting op den turf en op de steenkolen wilde behouden. Meer dan waarschijnlijk had men dan bij afstemming van de wet op de brandstoffen, het voorstel der tien leden aangenomen tot afschaffing van den accijns op hot geslagt van varkens en schapen. Deze uitkomst echter zalondanks de intrekking der rentewet, ook nu welligt worden ver kregen, en men is vrij algemeen van gevoelen, dat de Regering, na de aanneming' der wet op de muntbiljetten en de daarvoor te verkrijgene besparing van rente op de Staatschuld, hoezeer dat aequivalent dan ook niet ten volle Moge voldoende zijn, besluiten zal het voorstel tot afschaf fing van het geslagt op varkens en schappen tot het liare te maken, althans zich daarmede te véreenigen. Wat de belasting op den turf aabgaat, zöo verwacht, rtï'èh, nii de belasting 'zélvevooreerst bës'tnaff blijftbelang-, rijke wijzing in de wetten op dat artikel. Men spreekt van het heffen der belasting aan bepaalde kantoren en niet bij den oorsprong, van opheffing van de beslaande vrijdommen en vermindering der belasting zelve dien ten gevolge tot op de helft, van veranderde bepalingen ten opzigle van den krimpafschaffing van de vcrpligte vernieling en wat dies meer zij. De tijd zal leeren wat van dit alles komen zal, doch zeker is, dat ijverig wordt gewerkt, om, zoo mogelijk, de zoo zeer gegronde bezwaren weg te nemen, die de belasting op den turf medebrengt, bezwaren meer gelegen in de wet zelve als in de belasting. Men vertrouwt, dat °de belasting, ondanks eene volkomene wijziging der wet, even productief kan blijven, en daarbij het welbegre pen belang van veenmau en consumateurs wordt gehand haafd. Het wetsontwerp tot wijziging der patentwet is door de 2e Kamer met. 45 tegen 11 stemmen aangenomen niettegen staande de Minister van linantiën zelf opeulijk bekende dat de wet op het patent de allerslechtste van ons slechte belastingstel sel was. Dit beteekent dunkt ons nog al iets; doch evenwel blijft die gehate wet behouden omdat alleen de nijverheid et* mindere klassen er door gedrukt worden, cn deze voorzie rij ken en aanzienlijken betalen. Zoo schijnt het, dat wij eene ware ro//cjvertegenwoordiging nog altijd missen. llet, wetsontwerp op het zegel is met 47 tegen 7 stemmen aangenomen. Het voorstel van de commissie van rapporteurs der Tweede Kamer (bestaande uit de heeren Blussé, Wintgens, ten Cate Bachiene en Mackay)betreffende het voorstel van den heer de Fremerij c. s. wegens de gedeeltelijke afschaffing van den accijns van het geslagt, is den 15 Maart geteekend. Daaruit blijkt, dat 32 leden aan dat onderzoek hebben deelgenomen. Eenige leden hebben geoordeelddat met eene dergelijke afschaffing niet meer dan eene gedeeltelijke verbetering van het stelsel zoude worden verkregen en dat daardoor in stede van tevredenheid eerder teleurstelling in den lande zou wor den tcwecggebragt. Naar het oordeel der voorstellers, zou de afschaffing kun nen plaats hebben, zonder dat het volstrekt noodzakelijk was om den accijns op het geslagt van schapen en varkens door eene andere belasting te vervangen. De meerderheid der leden l>eeft zich echter tegen eene gedeeltelijke afschaffingzonder; equivalent, verklaard. Yan die zijde is, tot betoog van dit gevoelen, aangemerkt, dat men gelukkig genoeg is geweest, om gedurende de drie laatste jaren een aanmerkelijk batig slot op de dienst der geldmiddelen te verkrijgen; maar dat de op brengsten uit hunnen aard te wisselvallig moeten worden ge acht om het stelsel, met zooveel moeite en opoffering uit een vroeger verval verheven op een lossen voet te brépgen.- Eenige leden hebben zich niet overtuigd betoond van de wenschelijkheid der voorgestelde afschaffing. Vele adderen hebben echter het tegendeel beweerdzoowel uithoofde van den aard der belasting, als wegens de wijze der Aeffing; inzonderheid wat den accijns van de varkens betreft, voor de bewoners van het platte land, ter zake van de maatregelen, welke de heffing veroorlooft, en die als zeer hateln/t voorge dragen worden. Het bij voorkeur afschaffen van den accijns der brandstoffen heeft weder verdedigers gevonden; maar daarentegen is aange voerd, dat, ter zake van de wijze waarop de min /érmogenden ten platten lande de noodige brandstoffen erlangen, deze door eene afschaffing van dien accijns niet zoo zoude ij worden ge baat, als door de voorgestelde ontlasting van ie schapen cn de varkens. Men heelt zich in zekere mate beklaagd oveyhet ontbreken van eene juiste waardering van het verlies, 't v/elk de schatkist door het gemis dér opbrengst dezer accijnscn z'ude ondergaan: eene opbrengst, welke in 1849 door de Regering op eene ronde som van een millioen is geschat, doch welke men met meer naauwkeurigheid zou wenschcn te kennen even als de bespa- ringwelke daardoor bij de heffing zou worden verkregen. Verscheidene leden, die zich ten gunste van de voorgestelde afschaffing hebben verklaard, hebben ook een onderzoek wen- schelijk geacht, in hoe ver eene gelijktijdige afschaffing "van den accijns op het gemaal der rogge in aanmerking zou kun nen komen waardoor voor een goed deel een einde zou wor den gemaakt aan de klagten over de heffing van den accijns, bij admodiatie, in Limburg. Dij de overweging dezer aan gelegenheid is men ook weder gestuit op het gemis vat) eene juiste waardering van het verlies, 't welk de schatkist door eene dergelijke afschaffing zoude ondergaan terwijl de op brengst van dien accijns vroeger door de Regering op ander half millioen geschat is.

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

De IJsselbode (1852) | 1852 | | pagina 2