Zaturdag 6 Maart 1882.
N°. 19.
NIEUWS- E\ ADVERT E NT IE-B L A-D.
©ezaiaieEiliJlie liefdadigheid.
gchoorsteeuhrandjes
I.ISMIIIOIH
ZWOLLE DEVENTER, ZÜTOMEN, APELDOORN.
Dit blad versdrijat getegeid tederen DINGSDAG en ZATURDAG.
De prijs Tan beide is voor ZtooUe Deventer Zutphen eo Apeldoorn
f 1.25 in de drie maanden; overal elders franko per post f 1.50de
DUigsdag- of Z at itr dag-editie afzonderlijk voor genoemde plaatsen 7S
centelders 87'/2 cent. Alle postkantoren nemen bestellingen aan.
Do prijs der Advertenliën is van édn tot vijf regels 50 centen 10
cent voor eiken meerderen regel belwlve 55 cent regelregt bij iedere
plaatsing.
De Adverlentien moeteo vóór Dingsdag middag 12 uur, en Vrijdag
Datmddag 4 uur ter Drukkerij te Deventer zijn ingezonden.
Alle toezendingen voor dit blad bestemd moeten franko geschieden
betzij door bemiddeling der Postkantorenof te Zwolle bij W. E. J.
TJEENK WILLINK; Deventer A. TER GUNNEZutpken i. II. MEL-
LINK Apeldoorn A. M. DE JONG.
Onlangs heeft bij de regtbank te Deventer, terwijl eene
vrouw te regt stond wegens bedelarijhet openbaar minis
terie gewaagd van een overleg in eene overijsselsche landge
meente door hetwelk de ingezetenen daar hunne giften bijeen
brengen en alle bedelaars afzeggenwaarvan het gevolg was
dat die gemeente geene eigene bedelaars meer hadmaar al-
Teen nog bezocht werd door bedelaars van elders. Ook uit
andere oorden des vaderlands dagen enkele berigten op van
algemeene vereenigingen tot verzorging der ware armen en
tot wering der bedelarij. Wij zien daarin eenen verblijdenden
aanvang van bet betere. Goedgezinde eenstemmigheid onder
de ingezetenen eener gemeente kan meer uitrigten dan wetten
of reglementen. Langs dien aanvankelijken weg van men-
schelijke en doeltreffende weldadigheid, moeten langzamerhand
de nadeelen worden op zijde gezet der christelijke liefde'',
welke doorgaans te werk gaat met bijoogmerken van uitslui
ting, aanwerving, en hemelwinst, of soms de armen- en
kerkgelden in éénen pot gooit. Eene bloot menschelijke com
missie door de ingezetenen als zoodanig te werk gesteld be
oordeelt de armen en hunne aanspraak op hulp alleen naar
het zedelijke en maatschappelijke. Huichelende danserij naar
geestelijke pijpen baat er niet. Maar goede wilgoed gedrag
en wezenlijk ongeluk baten er. De kostelijke tijd, elders
door bedelaars met rondloopen vermorstwordt er beschik
baar gemaakt voor verdienste van eigen brood. En er komt
een einde aan dat dwaze en bedrogen medelijden met onbe
kenden dat zijne kinderachtige giften wegwerpt: want eene
commissie uit de ingezetenen onderzoekt en vraagt naeer
zij uitreikt.
en schrikjes van dien, zijn onlangs wel zoo veel aan de orde
van den dag geweest, dat wij meenen een nawintersch goed
woord te mogen doen voor de hoogst lofwaardige nijverheid
van kagchelpoetsers en schoorsteenvegers. Wij hebben nog
nooit eenen huisheer of huisvrouw om een schoorsteenbrandje
hooren prijzen. Wij meenen zelfs, dat zulke brandjes wel
eens voortkomen uit twee tegen, elkander overstaande onsier
lijkheden namelijk schrielheid of zorgeloosheid. Schrielheid
onder anderen, gunt zich slechts een doof en smeulend vuur
tje; waarvan de rook niet verbranden kan, en dikken aan
sla" moet geven. Aan beide onsierlijkheden schrijven wij toe
bet onveranderd-laten van pijpenfornuizennissen schoor-
steenen enz. door wier bouw of rigting eene ophooping van
roet veroorzaakt wordt.
Voor buren is 't ook niet altijd net hetzelfdehoe buur
man of buurvrouw met vuur en met schoorsteenen omspringt.
Een telegrafisch berigt uit 's Hage van 3 Maart meldt dat
de Eerste Kamer der Staten-Generaal in bare zitting van dien
dag met 30 tegen 4 stemmen heeft verworpen het ontwerp
van wet tot amortisatie van schuld over 1851, zoo als het
door de Tweede Kamer was geamendeerd.
De commissie van rapporteurs der Tweede Kamer heeft
inet 3 tegen 2 stemmen verklaard, dat zij geene vrijheid
vindt om de aanneming van het ontwerp van wet, strekkende
tot het heffen eener belasting op de rentenzoo als het is
liggende
aan te raden.
De commissie van rapporteurs der Tweede Kamer over de
wet op eene belasting op de renten, oordeelt, naar aanlei
ding van het verhandelde in de afdeelingengeenszins eene
algeheele omwerking van het stelsel van belasting, maar eene
geleidelijke en behoedzame verbetering van hetzelve raadzaam,
en heeft gemeend, duidelijk te moeten doen uitkomen, dat
zij onder eene zoodanige radicale hervorming verstaat dat
gene, 'twelk door sommigen wordt vooruitgezet, als het doel
waarnaar zij streven; namelijk, de afschaffing van nagenoeg
al de accijnsen, ten minste tot een bedrag van 14 a 15 mil-
iioenen van het middel van patent, en de vervanging van
dit alles door eene inkomsten-belasting.
Al de leden der commissie hebben daarin overeengestemd,
dat, hoe men ook over eene wenschelijke verbetering moge
denken, daaromtrent bij de regering gevestigde denkbeelden
behooren te bestaan, en hebben, op dien grond, hun leed
wezen betuigd over de weifeling, die deswegen bij dezelve
is waargenomen, daar men, na eerst de afschaffing van den
accijns op rogge, varkens- en schapenvleesch te hebben voor
gesteld, naderhand aan de afsehaöang -van den aeeijns op de
brandstoffen de voorkeur heeft gegevenen het derde voor
stel eener belasting op de inkomsten 'twelk van den minis
ter is uitgegaaneven als de beide andereop geheel ver
schillende beginselen berust. Eenparig is de commissie van
oordeel, dat eene matige belasting op het verbruik van de
koffij is aan te raden; dat het cntrepót-stelsel dergelijke
belasting voor den handel minder bezwarend zou maken,
als welke thans reedswat deze koopwaar betreftmeeren-
deels op ontvangcedels wordt gedreven. Vier leden hebben
gemeenddat eene matige belasting op de nalatenschappen
in de regte lijn en op de goederen in de doode hand aanne
melijk zoude zijo.
Bij zijn antwoord is de minister met nadruk tegen deze
bedenkingen opgekomen en heeft hij beweerddat de com
missie niet billijk is geweest in de waardering van het ge
beurde. Tot betoog daarvan heeft Z.E. op den toestand ge
wezen waarin men zich in 1848 heeft bevondenals wan
neer de Regering belemmerd was in hare handelingen door
eene vroeger welligt al te ligtvaardig gedane belofte. De
minister ontkent de voordragt van de twee wetten van be
lasting op de inkomsten welke hem door de commissie wor
den toegeschreven, en wal betreft de als aannemelijk voorge
stelde belasting op de koffij en de successiën in de regte lijn
heeft de minister gewezen op de hooggaande inpopulariteit
der eerstgenoemde in 1830, en de schier eenstemmige af
keuring der tweede door de leden der Tweede Kamer in 1842.
De meerderheid der commissie vermeent, dat, bij eene af:
schaffing van accijns die op do brandstoffen de voorkeur niet
verdient; en. dat meer redenen voor de afschaffing van den
accijns op het gemaal van de rogge en het gcslagt van de
schapen en varkens kunnen worden aangevoerd. Van de zijde
der Regering is de wenschelijkheid der afschaffing van den
accijns op dc brandstoffen verdedigd, zoowel in het belang
der nijverheid, als in dat van een zuinig beheer.
Zuipiienden 5 Maart 1852.
Aan de Redactie der IJsselbode.
Eene aanzienlijke menigte, welke zich, na het opzenden van
't adres van adhaesie aan de armenwetvoorgister én gisteren
nog ter medeonderteekening kwam aanbieden, vond, om aau