heeft begrependat de weg voor deze-gemeente van belang te ach* ten, wanneer die tot lieerde «al ïoopen!>: anders heeft Deventer è^vreinig belang bij. Zj 3 De Voorzitter is van oordeel om in dezeiivgeei^ bes^it^i^.jjeme^ ten einde te allen tijde vrij te blijven. Daarnr((dit-vohQArwfcrp^niet verder gesproken. v- 5. "Wordt gelezen ecne missive;.ivan den liootd^èdacteö^d^p^^ver heids-Courant Dr. B. Meijlink, daarbij een verslag aanhïé dèn'cjLo^tTjn den toestand der Nijverheids-school met verzoek liet boeïTNVcrk 'plaats in de stedelijke boekerij te -willen vergunnen. DeS-YoorzitteAilclt voor, liet boekje gedurende 14 dagen ter visie en lecture te""leggen en daarna in de Boekerij ter plaatsing aan te bieden, conform besloten. 6. "Wordt gelezen een ndres van de Commissie uit het Departement der Nijverheid tot regeling der Tentoonstelling, daarbij den Raad om cene geldelijke bijdrage verzoekende. De Voorzitter stelt voor, hiervoor f 25 te vcrleencn, alsmede om deze zaak dadelijk te behandelen. De heer Piekema is er voor om de behandeling 8 dagen uit te stel len, Spr. weet niets van de gchcelc zaak, en dan heeft men tijd er over na te denken en te spreken. De II.II. Rommcnie, van 't Zant, G. E. Jordens en BuitcnwcrlT ondersteunen dit gevoelen-waarop de Voorzitter repliceert, dat de zaak tot eene volgende Vergadering in advies zal worden gehouden. 7. Gelezen een besluit van Gedep. Staten, houdende mededecling eener missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken, waarbij wordt aangedrongen om het besluit dezer Vergadering van 3 November j.l. No. 3 betreffende de heffing van opcenten op de personele belasting in te trekken, en te dezen aanzien een nader besluit te nemen, over eenkomstig art. 242 tweede Lid der Gemeentewet en daarbij aange haalde tabel. Wordt gelezen het concept eener hieromtrent te nemen resolutie, daartoe strekkende, dat met 1 Mei e. k. voor de vier eerste grondslagen 3, 6, 9, 12 en 15 opcenten op de personele belasting zouden worden geheven. De Voorzitter stelt voor, om, alzoo binnen een' bepaalden termijn berigt aan Gedep. Staten moet worden ingezonden de zaak dadelijk te behandelen. Goed gevonden de resolutie', zoo als die it geconcipieerd te arresteren. 8. Gelezen een voorstel van B. en W. tot af- en bijschrijving van sommen op de begrooling over 1851, tot regeling, [zooveel mogelijk, van dat dienstjaar. De Voorzitter vraagt, of men de zaak dadelijk behandelen, dan wel tot eene volgende Vergadering uitstellen wil. De heer Wernink is voor eene dadelijke behandeling, als zijnde duidelijk genoeg uiteen gezet. Daarop licht de Voorzitter de meerdere uitgaaf toe van som- migc posten, niet afhankelijk van B. en W.; doch merkt tevens aan, dat later mogelijk nog wel, wegens eene kleinigheidtot verhooging van dezen of genen post cene voordragt noodzakelijk kan worden waarvan nog geen rekening is ingekomen, maar dat zulks toch niet dan over een gering bedrag kan loopen. De heer G. E. Jordens heeft op de zaak zelve geene aanmerkingen, maar heeft in een der stukken eene uitdrukking opgemerkt, met welke Spr. zich niet kan vereenigen, en die tot eene onjuiste gevolgtrekking aanleiding heeft gegevenze betreftdat de pretentienwaarvan vóór 1 Julij geene opgaaf zou zijn gedaan, verjaard zouden zijn; zulks acht Spr. in strijd met de bepalingen van het in 1838 nieuw ingevoerde Burgerlijk wetboek, waarbij ten aanzien der verjaringengeene veranderingen ten opzigtc van het Rijk noch van de gemeenten zijn gemaakt. De Voorzitter erkent, de kwestie niet bestudeerd te hebben, cn 't is ZEd. ook niet bekend of de jurisprudentie van den Iloogen Raad hierin heeft beslist; doch Spr. bedankt den heer Jordens voor de gedane mededecling. De lieer Buitenwerif is van oordeel, dat de redactie van 't besluit, voorzigligheidshalvcovereenkomstig de aanmerking van den heer G. E. Jordens zoude behooren gewijzigd te worden. De Voorzitter ziet daarin zwarigheid zulks te doenalleen ten gevolge eener enkele opmerking. Het Rijk herinnert ieder jaar de aanschrijving, dat de pretentien, die na 1 Julij worden ingediend, niet betaald zullen worden; Spr. vraagt, welk bezwaar er in steekt, dat de Raad dit voor beeld volge, zoolang de kwestie door geene rcgterlijke uitspraak is beslist; cn het strekt ter bevordering eener geregelde administratie. De heer Buitenwerif meentdat dit punt in cene openbare Ver gadering ter sprake gebragt, een gevaarlijken indruk aal achterlaten, dat namelijk de vorderingen zoo spoedig verjaren. De Voorzitter doet daarop andermaal de concept resolutie voorlezen merkt aan dat slechts met een enkel woord bijloopig van verjaring gesproken wordt; acht het niet wcnschelijk dit denkbeeld te laten varen, en stelt voor, de resolutie aldus te arresteren. Conform be sloten. 9. Wordt gelezen de in de Vergadering van Februarij No. 5 in advies gehouden mededeeling van B. en W. nopens regt verstand van art. 24 der Gemeentewet, betreffende het regt van Raadsleden om in publieke veiling te koopen cn houdende dat geen ondergeschikt stedelijke be ambte van een Lid des Gcmcenleraads zal mogen koopen. De heer Piekema is van oordeel, dat de consideratien van B. en. W. te ver gaan door zoodanig verbod ook tot publieke veilingen uit te slrekken. Hierin kan geene begunstiging plaats hebben; maar de- stad zich daarentegen van voordcelen verstoken zien, wanneer soms ecnig Lid van den Raad, hout, dennen, rijzen, kribhout enz. op eene voor de stad gelegene plaats in publieke veiling mogt brengen. Spr. kan zoodanig stellig verbod ook niet uit de woorden van art. 24 opmaken en acht dat de zaak niet in praktijk is te brengen. De beer G. E. Jordens erkent, rlat het voorstel wel overeenkomstig is met de overwegingen bij de Staten Generaal, doch is van 't idéé des heeren Piekema, dat de stad er door benadeeld zon worden; uit dien hoofde zou ZEd. bij het verbod de clausule gevoegd willen hebben, ten cij door tien Raad daartoe autorisatie is verleend,Dc Voorzitter wil niet ontkennen, dat er zwarigheid in kan wezenmaar het voorstel is overeenkomstig den geest der Gemeentewet, en door geen zoodanig verbod te geven zou men juist een Lid van den Raad kunnen begunstigen. Doch wil de Raad anders beslissen B. en W. zullen daarop niet verder aandringen. De heer Piekema moet nog op art. 24 terugkomen en beweert «lat het verbod daarmede niet rijmt: 't mag volgens den geest er van zijn; vSpr. is niet geleerd genoeg dit te beoordeelcnmaar volgens de letter is het niet. De Voorzitter leest daarop uit de memorie van toelichting, gevoegd bij de behandeling der Gemeentewet in de Vergaderingen der Stalen Generaal,: het verslag der Rapporteurs cn het antwoord der Regering voor, waaruit -wel niet met duidelijke woorden zoodanig verbod is voor geschreven, m^ar het toch als beginsel genoegzaam doorstraalt. De heer Buitenwerif merkt op, dat in de memorie van toelichting alleen gesproken wordt van verpachtingen cn aannemingen, maar niet van pu blieke verkoopingen en beweert, dat hierin geene begunstiging kan plaats hebben, of het misbruik zou al licel vergedreven moeten worden. De lieer Jonckbloet is in zoo verre van 't opinie der vorige Sprekers, dat het art. geen duidelijk verbod inhoudt, maar hunne gevolgtrekkin gen kan ZEd. niet beamen, want is de wet op een enkel punt min duidelijk dan moet men dit door analogie verklaren en de geest der wet vordert, dat ook op verkoopingen hets. verbod toepasselijk worde verklaard. Daar hieruit echter, gelijk reeds is betoogd, soms ongerief voor de stad uit zou kunnen ontspruitenzou Spr. aan liet amende ment van den lieer Jordens, als tusschen door gaande, de voorkeur geven. Dc Voorzitter repliceert, dat dit strijdig is met de wet en de Raad geene ontheffing kan vcrleencn. De heer Jonckbloet herneemt, dat wanneer er geen middenterm mogelijk is, ZEd. dan voor bet voor stel zal stemmen. De heer van Dclden is van oordeel, dat geene koopen van losse goe deren, ook in publieke veiling, van Raadsleden behooren te worden toegestaan; dat de misbruiken de voordeden zouden overtreffen en dat, om een lid van den Raad te willen begunstigen, wel kunstjes te vin den zijn. De heer Buitenwerif vraagt thans of het stuk van dien aard is, dat de Raad er over besluiten moet, dan of liet bloot als kennis geving is aan te merken, in dit geval acht ZEd. het niet noodzakelijk, dat beginsel uit te maken. De Voorzitter antwoordt, te hebben voor gesteld liet stuk voor informatie aan te nemenmaar dat daaruit niet volgt dat men niet daarop zou kunnen terugkomen. De lieer Buiten- werff kan zichna deze inlichtingenwel met liet voorstel van B. cn W. vereenigen. De Voorzitter stelt alsnu voor, hetzelve voor informatie aan te nemen. Conform besloten. 10. Geboord, liet voorstel van den Voorzitter houdende, dat het trak tement van den Torenwachter op f 156 's jaars en eene toelage van f 15 voor brandstoffen gedurende de wintermaanden bepaald moge worden. De heer Binkhorst vraagt of dit is gelijk aan 'tgecn hem thans wordt gegeven. De Voorzitter geeft hierop een bevestigend antwoord, met de opmerking, dat de man al genoeg klaagt en de bezoldiging eer le gering dan te veel is. De heer Jonckbloet vraagt inlichtingen nopens deze twee uitdrukkingen, en of die gegrond zijn, waarop de Voorzitter antwoordt, dat bij daarmede alleen heeft willen wijzen op de onmogelijkheid om de som te verminderen, en dat er toch geen sprake kan zijn om zijn traktement te verlioogen. De lieer Piekema zou, op grond dat de Klapperlieden meerder bezoldiging is toegekend, ook den Torenwachter een weinig meer willen geven, door namelijk dc toelage van f 15 tot f 25 te vérhoogen. De Voorzitter verklaart zich hiertegen en zouwanneer dit denkbeeld ondersteund mogt worden, voorstellen liet stuk naar de Afdeelingen te verzenden, zijnde der Klapperlieden traktement verhoogd, omdat hun meerdere bezigheden is opgedragen. De heer Piekema heeft juist om laatstgenoemde reden de verhooging voorgesteld, doch wil zijn idee wel opgeven. De Voorzitter acht hel thans geen geschikt tijdstip de trak tementen te verlioogenzonder meer geldige redenen. De heer Wer nink stelt voor dc zaak naar de Afdeelingen te verzenden, 'twelk door de II. U. Jonckbloet en Rommenie wordt ondersteund. Waarop de Voorzitter zulks voorstelt en dc Vergadering aldus besluit. 11. Bij monde van den heer G. E. Jordens wordt, namens de Com missie benoemd om tc praeadviscrennopens eene betere dienstregeling der genees- en heelkundige armenpraktijk, een zeer uitvoerig en gemo tiveerd rapport uitgebragt ten aanzien der vraag a. of de geneeskundige dienst der armen ann de behoefte voldoet, en b. welke verbeteringen daarin le brengen zijn, zonder onevenredig bezwaar der Gemeentekas; waaromtrent met uitzondering van één Lid de Commissie tot de con clusie is gekomen voor te stellen 1°. dat de stad in twee wijken zou behooren verdeeld te worden, cn voor elke wijk één Geneesheer op f 300, een Heel- en Vrocdmees- ter op f 250 en ééne Vroedvrouw op f 150 aangesteld. Dat hierin liet St. Gcerlruiden Gasthuis of Ziekenhuis niet behoort begrepen te worden, waarin dc praktijk door de Stcdel. genccsheeren en ge neeskundigen bij beurte om liet ander jaar afwisselende zal worden waargenomen en dat de Genccsheeren daar maandelijks met Be stierders onder prncsidium van den Wethouder, met liet toezigt over de Godshuizen belast, ecne vergadering zullen houden, zullende de Geneeskundige dienst in dat gesticht vrijwillig gratis kunnen worden verrigt door den Geneesheer van liet Krankzinnigen-gesticht; 2°. dat dc dienstregeling voor dc beide wijken bij plaatselijke vcrorde- ning (waarvan concept voorgelezen en overgelegd wordt) behoort vastgesteld tc worden. De Voorzitter stelt voor, dit rapport gedurende 8 dagen ter visie te leggen cn vervolgens naar de afdeelingen te verzenden. Conform be sloten. Dc heer van Delden geeft te kennen, dat hij het lid is der Commissie die zich niet in allen dcelc inet lift Rapport heeft kunnen vcreenigen qii geeft daarvoor dc gronden op. 12. Namens den heer Cost Jordens, die als rapporteur was benoemd brengt dc lieer G. E. Jordens nog rapport uit nopens de doorloopende magtiging op den Burgemeester tot liet voeren van regtsgedingen daartoe strekkende: 1°. om het besluit te dezen aanzien van 4 December. 1851 in te trekken 2°. B. en W. te verzoeken daarvan aan Gedeputeerde Staten kennis te geven en 3°. den Burgemeester tc verzoeken door den Praclizijn in de eerste helft der maand Mei tc doen opgeven de namen der nalatige pach- ters. De Voorzitter stelt voor dit rapport in advies tc houden tot eene volgende Vergadering en ter visie van dc leden te leggen. Conform besloten. 13. De beer Jonckbloet stelt voor dat dc Raad eenen dag moge be palen oni te deliberen over bet antwoord van B. en W. op de inter pellatie betreffende de leverantie van Boekhandelaars-artikelen. De Voor zitter bepaalt daartoe, in geval geen onvoorziene omstandigheden tus schen beiden komen, den aanstaanden Maandag. Dc Vergadering is daarop gescheiden. Ter Boekdrukkerij van A. TER GUNNE C®.

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

De IJsselbode (1852) | 1852 | | pagina 4