...a— Eene slem van de Veluwe. on» belastingstelsel verzwaart, vergroot derzelver noodlottige gevolgen.-;r Vermindering .van arbeid, gemis van meer en beter voedsel en bevordering van onzedelijkheid, dat is armoede! Ziedaar de wrange vruchten van den boom, dien men wil behouden maar zoo ik hoop, ligt de bijl reeds aan den wortel. Lord Byron, gevraagd zijnde welke spreuk hij op een uit hangbord aan den ingang der Hel zou laten schrijven? ant woordde: 5 het einde der hoop." Derhalve schijnt het in sonze w.ilt en Bijster lant -van Veluwe" beter dan in de verblijfplaats der verdoemenis, .om dat wij nog hopen. Wij hopen, bij voorb.op de verbe tering van het lager onderwijs, zoodra de nieuwe wet zal 2ijn tot stand gebragt en alzoo het voorschrift der Grondwet op dit punt in werking getreden. Niets is in ons oog voor het geluk, de rust en de welvaart des volks gewigtiger dan bet lager onderwijs, de eerste vorming en ontwikkeling der jeugd in dit opzigt vooral, laat de Veluwe nog zeer veel te hopen overig. Wie in de stad wonen kunnen zich dan ook geen denk beeld vormen van de bezwaren aan het geregeld school gaan der landjeugd van Veluwe verbonden. In verschillende gemeen ten beslaan buurten meer dan een uur gaans van de naast bij zijnde school verwijderd, terwijl er zelden iemand gevon den wordt die eene poging wagen wil de ouders tot het ter school zenden der kinderen over te halen. Toch bestaat er schooltoezigt! ja, commissien van dorpelingen, die vaak even veel weten van onderwijs als de buurtkinderen zelve het vijfde rad aan een wagenniet zelden regélregt tegen over de onderwijzerszelden hen ten steun. De buurt Huinen gemeente P,utten telt 120 a 130 zooge naamde schoolpligtige kinderen. Tot nu een jaar geleden had de school aldaar veel van een vervallen boerenbakhuisde oude ziekelijke onderwijzer woonde in een ellendig kamertje; bet getal schoolgaande kinderen daalde vaak tot vier of vijf en zulks jn de tweede helft der 19 eeuw! Wij haasten ons echter hierbij te voegen dat eindelijk voor lluinen eene b.etere toekomst schijnt aangebroken; voor verschillende andere buur ten blijven wij nog hopen! De bezoeker der buurt Hoog- zoeren onder Apeldoorn roemt de schilderachtige ligging, de vriendelijke stulpen hier en ginds verspreid in een der ar moedigste houdt de arme bewoonster een bewaarschooltje; de naaste school voor eigenlijk lager onderwijs staat op een uur gaans afscand. ln de buurt Ugchelen van dezelfde gemeente is reeds voor eenige jaren een onderwijzer aange steldijverig en bekwaam, naar-men verzekerdezou hij deze welvarende buurt van groot nut kunnen zijn; maar er is nog geen schoolgebouw; in een hok (de naam kamertje kan het niet wel dragen) met eene buitendeur op het Noorden weinig licht en lage zoldering, zit de man met 30 h 40 kinderen op een gepakt; een knappe boer zou er zoo veel schapen niet wagen in te drijven en dat in 1852! Is Apeldoorn dan zoo armoedig, is er geen gemeentebestuur, geen school commissie, geen schoolopziener? Waarom een onderwijzer aangesteld, indien men niet de middelen kan of wil ver schaffen voor de behoorlijke bediening van zijnen post? Zoo Hertog Arnold van Gelre het zag zou hij gewis nog uitroepen ïouze lant van Yèluwe is wilt en bijster!" en naardien ruim vier eeuwen zoo luttel bijdroegen om dien toestand te ver beteren schreef hij welligt de hier boven genoemde woor- ben van Lord Byron op den bovendrempel. Veluwe Jan: 1852 A. Z. (Ingezonden) Hoezeer het regt van petitie huldigende, hoorden wij, sints eenigen tijd, met groot leedwezen, in dagbladen en bij monde gewagen van eenen vloed van adressen aan de Tweede Kamer, tegen de voorgestelde armenwet. Dit ons leedwezen werd echter vrij wat gematigd door het zekere vertrouwendat eene aanzienlijke meerderheid der Kamers die wet wel zal aannemen. Eene wet van den Minister Thorbeckeden man door zijne groote talentenniet alleen geloofd en gehuldigddoor alle verstandigen en welgezinden in den lande, maar niet minder geëerd door Z. M. onzen Koning. Welk een schitterend blijk daarvan juist met den aanvang dezes jaars Het eerste berigt van den eersten dag des jaar? uit de Hof stadin de Haarl. Courant, verkondigde ons in den vroegen morgen van den 2den, deze bemoedigende blijmare. Welk een heerlijk Koninklijk Nieuwjaarsgeschenk dach ten wij aan eenen grooten man die het verdiendeWij bedoelendit gevoelt elk de benoeming door Z. M. van den Minister, tot commandeur der orde van den N. Leeuw. Tloe vqel ^bevredigends,, en bemoedigends bevat dete Konink lijk e 'giftef -Zij kan zij moet do geheele natie verblijden, omdat zij haar vertrouwen in .den goeden gang der regeringszaken zoo zeer versterkt; En zal men nu nog voortvaren, zulken Koning, zulken Minister, zoodanige regering en volksvertegenwoordiging te bemoeijclijkendoor te petitionerentegen eene wet, die, althans hooldzakelijkzooen niet anders en zoo alleenmet der tijdde eenige dam kan zijn tegen den geduchten stroom van een verschrikkelijk pauperisme? Maar wat is de oorzaak van zulke handelwijze? Deze is niet verre te zoeken. De geschiedenis, ook bij zonder die omes vanderlands, heeft ze door alle tijden, met al hare gevolgen leeren kennen, en met zwarte kolen ge brandmerkt. Wij laten hier voorts liever gissen, dan dat wij ons duidelijker verklaren. Alleenlijk zeggen wij nog, dat ver- eenigingen, zoo als doorgaans, ook nu hier, oneindig meer kracht ontwikkelen, cn dus ook veel meer te verantwoorden zullen hebbendan individuen. Élk taste echter voor zich in eigen boezem. Wat doet men Uit de heerlijkste plannen des Ministers, strekkende om nu eens voor goed cn uiet alle kracht het pauperisme te gaan bestrijden, zuigt men venijn; en zelf door misverstand, vooroordeel, trots en wrevel verblind, maalt men den eenvoudigen schrikbeelden voor de oogen, en misleidt hen door drogredenen en valsche voorspellingen. Men ontziet Majesteit, rang noch talenten; rusteloozen arbeidnoch de edelste beginselen en bedoelingen, zigtbaar in schitterende daden en woorden. Men ziet voorbij, hoe immers overal in alle administratien de noodige contróle, toezigtopenbaarheid enz. kortom de gepaste centralisatie orde, regelmaat en veiligheid moeten bevorderen, en handhaven. j Men wil hier, als met dwang, eene bandelooze vrijheid van beheer in stand houden, ondanks de duizende onregel matigheden die haar steeds aankleefdenen als of het goed der armen parlikulier eigendom warehetzelve naar willekeur beheerenin stede van naar vastgestelde regle^ j mentendie overal eenheidorde en kracht moeten aan- jj brengen. In plaats van, onder ons voorbeeldig bestuur, bij de drei gende gevaren der Europische verwikkelingen, de zoo noo- dige tevredenheid, rust en eendragt onder alle standen te bevorderenjaagt men duizenden in het harnas en berekent niet, welke schromelijke gevolgen, indien men slaagde, on der de genoemde omstandigheden, voor onze, thans meer dan ooit, zoo noodige ééndragt, en voor den gestadigen goe- den voortgang onzer regering, uit dit slagen, zouden kunnen 1 Yoortvloeijen. j Men vergeet nog daarenbovendat er duizende beter den- kende en beter gezinde burgers en geloofsgenooten in den lande zijn, die deze aanmatigende handelwijze ten hoogste afkeuren, ja verfoeijen. Neen Men zal dus niet slagen Wij sluiten met de herhaling van ons boven geuit vertrou wendat eene groote meerderheid der kamers, het moge dan met eenige wijziging zijn, de voorgestelde wet wel zal aannemenen den minister al weder de kroon niet van het hoofd zal laten rukken. Dan zullen de diakoniën, dezen weg verlaten hebbende, j en zich aan wet, orde en regelmaat aansluitende, hand aan hand met eene wijze regering, onder de banier van liefda digheid, éénheid en kracht, meer dan ooit met goed gevolg de armoede bestrijden en leenigen, en vaderland en koning zullen zich, hoe langer zoo meer, over dezen zoo belangrij ken tak van bestuur, verblijden. K. Onderstaand adres van den Gemeenteraad te Voorst is dezer dagen aan de 2e kamer gezonden Aan de Tweede Kamer der Stalen-Generaal. Geeft met gepasten eerbied te kennen het Gemeente-Bestuur van Voorstdat in de Vergadering gehouden op den 24e Januarij 1852, besloten is, om zich, te wenden tot U, Mijne Heerenten einde het gedane voorstel van den Heer de Fre- merij c. s.omtrent het afschaffen van den accijns op het slagten der Varkens en Schapen, met al zijnen invloed te ondersteunen; te meer, daar de ingezetenen, die het wagen dergelijk rekwest te teekenen, aan moeijelijkheden en kwel lingen van de ambtenaren der belasting blootstaan, en deze zich bij voorkomende gelegenheden, hier over wreken. De Gemeente-Raad is tot dezen stap des te eerder overge gaan omdat den ingezeten deze belasting hatelijk en druk- kend geworden is, niet alleen door verzuim van tijd, maar

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

De IJsselbode (1852) | 1852 | | pagina 2